Frank Vincent Zappa (1940-1993) is geboren
in Baltimore. Moeder Rosemarie – ook wel Rose Marie - Collimore
(1912-2004) is Italiaans/ Frans, vader Francis Vincent Zappa
(1905-1973) is Italiaans/Grieks/Arabisch. Ze wonen in Partinico,
Sicilië. Het echtpaar besluit echter hun heil in Amerika te zoeken
en komt na wat omzwervingen terecht in Baltimore. Frank is de eerste
van vier kinderen, na hem komen broer Charles Robbert – Bobby -
(1943- 2018), Carl Lewis (1948- ) en de jongste, een zus, Patrice
JoAnne (1951- ). Patrice kennen we vooral als Candy, de naam die ze
kreeg van broer Carl, omdat ze zo ‘sweet’ was.
Vader werkte als schei- en wiskundige voor de defensie-industrie en
moest voor zijn baan regelmatig verhuizen. Door al dat verhuizen had
Frank nooit echte vrienden, een vervelend feit dat zijn karakter
blijvend zou beïnvloeden. Begin jaren veertig werkte vader in
Maryland in de ‘Edgewood Arsenal Chemical Warfare Facility’. Gezien
de hoeveelheid gas waarmee daar gewerkt werd was een gasmasker in
huis verplichte kost en dat is natuurlijk niet alleen fascinerend
speelgoed, maar ook de basis voor fantasyverhalen, zoals Zappa later
vaak op zijn fans zou loslaten.
Zappa was vaak ziek, had last van astma, oorpijn en
bijholteontstekingen. Voor dat laatste kreeg hij een behandeling met
radium. Later werd dat gevaarlijk geacht met het oog op eventuele
vorming van kankercellen. Omdat zijn gezondheid steeds beroerder
werd vroeg vader overplaatsing naar Monterey, Californië aan. Daar
kon hij terecht als docent. Vervolgens verhuisde de familie nog een
paar keer: Claremont, El Cajon en tot slot San Diego.
Voordeel van het verhuizen naar warmere gebieden was dat het
beter ging met de gezondheid. Zappa vond naast het doen van allerlei
chemische proefjes tijd om met muziek bezig te zijn. Hij was een
allesvreter, maar hield vooral van doo-wop en (rhythm &) blues. Hij
hoorde en kocht singletjes van Johnny ‘Guitar’ Watson, Guitar Slim,
The Channels, The Velvets enzovoorts. Zijn ouders hadden net een
pick-up gekocht, de muziek mocht hij in de huiskamer afspelen. Vanaf
zijn twaalfde toonde hij interesse in het drumstel en leerde de
basisvaardigheden op een snaardrum. Later kochten zijn ouders een
goedkoop drumstel voor hem. Op de middelbare school werd Zappa lid
van de Mission Bay High School Band. Zo bekwaamde hij zichzelf
verder in het spelen van drums en percussie. Tot zover niks
bijzonders eigenlijk. Maar dan krijgt hij een tijdschrift in zijn
vingers: ‘Look’. Daarin staat een verhaal over Sam Goody’s Record
Store. De essentie van het verhaal is dat Goody alles kan verkopen.
Bij het artikel staat een fotootje van een album met daarop een
soort gekke professor met wild haar. Ene Edgard Varèse, wiens werk
omschreven werd als: "a weird jumble of drums and other unpleasant
sounds". Zappa’s interesse was meteen gewekt. Zo ging dat bij hem
dus ook. Iets triggerde hem om juist van dit album met deze muziek
iets te vinden. De plaat was op EMS Records, EMS 401. Ongeveer een
jaar later bezocht hij een platenzaak op zoek naar goedkope singles.
Bij het afrekenen liet hij bijna alles uit zijn handen vallen. Daar
voor hem, op de toonbank, stond dé plaat, The Complete Works of
Edgard Varèse, Volume One, EMS 401. De eigenaar van de zaak
gebruikte die om diverse audio installaties aan klanten te laten
horen. Zappa keerde zijn zakken om, maar had niet voldoende geld bij
zich. Toch wist hij de verkoper zover te krijgen dat hij hem de
plaat verkocht voor al het geld dat hij bij zich had. De man zal wel
gedacht hebben dat hij die anders toch nooit zou kunnen verkopen.
Thuis werd tot ongenoegen van zijn moeder de muziek hard afgespeeld
op de huiskamer-pick-up. Uiteindelijk verhuisde de pick-up naar
Zappa’s tienerkamer en kon hij ongestoord genieten. Met krijt
markeerde hij de ‘interessante passages’ om die aan schoolvrienden
te laten horen. Na Varèse volgde albums van Igor Strawinsky, Anton
Webern en vele anderen. De pick-up kwam niet meer terug in de
huiskamer. Die geschiedenis herhaalde zich later bij mij thuis, maar
toen wist ik nog niets van deze overeenkomst.
Opnieuw was er een verhuizing, nu naar Lancaster, Antelope
Valley. Dat ligt in de Mojave Desert en dichtbij Edwards Air Force
Base. Allemaal namen, elementen die zouden terugkeren in Zappa’s
songteksten. Luister maar eens naar ‘Village of the Sun’ op ‘Roxy &
Elsewhere’ (1974) of ‘Billy the Mountain’ op ‘Just Another Band from
L.A. (1972).
Toen moeder vroeg wat Zappa voor zijn vijftiende verjaardag wilde
hebben vroeg Zappa om een ‘long-distance call’ met Varèse in New
York. Helaas bleek die niet thuis, hij was in Parijs. Varèse’s
vrouw, Louise, stond Zappa te woord. Later lukte het wel. Varèse
stuurde Zappa een bedankbrief waarin hij vertelde dat hij bezig was
met een werk dat ‘Déserts’ heette en verder dat als Zappa in New
York was hij welkom was om op bezoek te komen. Dat is er nooit van
gekomen, maar Zappa was onder de indruk van de brief, zeker omdat
hij zelf in die ‘desert’ (woestijn) woonde. De brief werd ingelijst
en heeft altijd in Zappa’s studio gehangen.
Zappa, die voor zijn leeftijd veel ouder uitzag, lang, snor, komt
op de Antelope High School een gelijkgestemde ziel tegen, Don Vliet
(1941-2010). Die kennen we beter als Don van Vliet of Captain
Beefheart. Vliet en Zappa luisterde bij Vliet thuis naar muziek van
hun singles en tussendoor schreeuwde Vliet naar zijn moeder, Sue, om
een Pepsi. ‘Why Doesn't Somebody Get Him a Pepsi? Is de originele
naam van een nummer dat Zappa schreef, maar bekend werd als ‘The
Torture Never Stops’ (‘You Can’t Do That on Stage Anymore, volume
4’, 1991).
Zappa was inmiddels met drummen zover dat hij in een band kon
spelen. Dat werd de ‘The Blackouts’. Dat is een, wat ze toen
noemden, ‘racial mixed band’ met daarin: Wayne Lyles (bongos),
Dwight Bennett (tenorsax), Ernie Thomas (trompet), Terry Wimberley
(piano), John Franklin (altsax) en Frank Zappa (drums).
In een kast thuis lag de gitaar van broer Bobby. Die speelde er
nauwelijks op en zo ging de gitaar van de ene naar de andere broer.
Zappa’s interesse in dat instrument nam toe, ondanks het feit dat
het een goedkoop ding was met snaren hoog boven de fretten. Zappa
luisterde natuurlijk al langer naar allerlei gitaristen, lees
hierboven, maar de klank van met name Johnny Guitar Watson
fascineerde hem. Hij leerde zichzelf gitaar spelen, in het begin nog
volgens het blues en R&B-stramien, maar gaandeweg ontwikkelde hij
een heel eigen stijl. Ondanks het feit dat hij heel goed ritmegitaar
kon spelen, speelde hij het liefst solistisch. Elke solo van hem is
nieuw, geen herhalingen en zijn in feite composities op zichzelf.
Daardoor hield hij zichzelf ‘fris’. Waarom gitaar? “Let’s be
realistic about this, the guitar can be the single most blasphemous
device on the face of the earth. That’s why I like it . . . The
disgusting stink of a too-loud electric guitar: now that’s my idea
of a good time.” Hij noemde zijn solo’s ‘air sculptures’, omdat die
alleen op dat moment bestond, daarna niet meer: “Music, in
performance, is a type of sculpture. The air in the performance is
sculpted into something.” Veel solo’s zijn terecht gekomen op latere
albums als de ‘Shut Up and Play Yer Guitar’ reeks (1981), ‘Guitar’
(1988) en ‘Trance-Fusion’ (2006) en natuurlijk op de vele reguliere
albums. Zappa kon koel en berekenend overkomen in zijn muziek, maar
zo gauw hij een gitaarsolo ging spelen namen de emoties toe en zag
je soms een glimp van een andere kant van zijn karakter.
Zappa was een goede tekenaar, maar muziek hield hem meer bezig.
Gedurende zijn middelbare schoolperiode begon hij met schrijven van
zijn eigen ‘Varèse’-achtige muziek, die vervolgens door het
schoolorkest uitgevoerd werd. Zappa kon goed noten op papier zetten
en had een idee van hoe het ongeveer moest klinken, maar hij had
toch echt een orkest nodig om het ook te laten klinken en soms te
ontdekken dat hij een en ander moest aanpassen.
Dat hij daadwerkelijk kon tekenen, films en muziek maken had hij te
danken aan zijn gedrag, het beviel hem geenszins op school en hij
gedroeg zich navenant. Alle ‘vrije’ geesten werden toentertijd naar
‘art-class’ gedirigeerd. In 1957 won hij de prijs voor het beste
kunstwerk, genaamd ‘Living Room’. Niet alle docenten lieten hem aan
zijn lot over. Zo vertelde hij enthousiast over Don Cerveris, zijn
docent Engels, die hem vooral aanmoedigde met muziek door te gaan.
School in algemene zin had zo’n negatieve invloed op hem dat hij
later zijn eigen kinderen daar niet naar toe stuurde.
Na de middelbare school, Zappa was toen negentien, vertrok hij
naar een eigen ruimte. Tijdens de vervolgstudie ‘compositieleer’ bij
Prof. Karl Kohn aan het Pomona College ontmoette hij Kathryn ‘Kay’
Sherman. Ze werden verliefd, woonden samen en trouwden uiteindelijk
(1960). Zappa werkte in die tijd als reclameschrijver/tekenaar. Kay
steunde Zappa in zijn muzikale carrière, Zappa trad nog namelijk nog
steeds op met The Blackouts, en zag de artistieke potentie van haar
man. Het huwelijk hield echter niet lang stand; vier jaar later,
1964, was het voorbij.
Naast muziek componeren en spelen met The Blackouts kreeg Zappa,
op voordracht van zijn oud-docent Cerveris, de kans om muziek te
schrijven voor een film: ‘The World’s Greatest Sinner’ van, én door
Timothy Carey. Zappa had al wat muziek liggen en kon die gebruiken
voor deze film. De soundtrack laat zich beluisteren als een
blauwdruk voor Zappa’s latere werk. Dat geldt net zo voor de muziek
voor de tweede film: ‘Run Home Slow’ (1965). Thema’s uit die film
werden gebruikt voor Zappa’s latere soloalbums en albums met The
Mothers. Zappa verdiende aardig wat geld met beide films. Van de
opbrengst van ‘The World’s Greatest Sinner’ kocht hij een
fatsoenlijke gitaar, van die van ‘Run Home Slow’ de studio waar hij
op dat moment werkte als studiomusicus.
Via vrienden was Zappa namelijk terecht gekomen in de ‘PAL
Studio’ van Paul Buff in Cucamonga. Buff was een visionair en
gebruikte de studio met zijn zelf gebouwde 5-sporen recorder - uniek
voor die tijd - als uitvalsbasis voor een scala muziekstijlen en
gefingeerde groepen, die hij zelf uitbracht op diverse, eigen
labels. Die groepen waren in feite steeds dezelfde mensen; klein
groepje musici binnen de studio, soms de PAL-studioband genoemd.
Daarin ‘zaten’ onder anderen Buff, Dave Aerni, Ronnie Williams,
Chuck Glave, Tony Rodriquenz, Chuck Foster en Zappa. Het trio, Buff,
Aerni, Zappa maakte de meeste tracks. Zappa speelde allerlei
instrumenten, nam op en produceerde. Hier in PAL-Studios leerde hij
de beginselen van het vak, de opnametechnieken, het verkopen,
eigenlijk alles wat hij nodig had om zijn eigen stijl en muziek te
ontwikkelen. Hier werkte hij bijvoorbeeld al met Ray Collins
(1936-2012), de latere zanger van The Mothers, maar knutselde hij,
soms letterlijk, eigen songs in elkaar. Knutselt, omdat hij alles
zelf speelt en experimenteert met geluiden, tapesnelheden en
effecten. Dat en meer is te horen op de 5cd-set "Paul Buff Presents
Highlights From The Pal And Original Sound Studio Archives." (2012).
Zappa’s eerste publieke optreden onder eigen naam was voor de
Steve Allen Show in maart 1963. Allen was altijd op zoek naar nieuw
talent en stuitte bij die zoektocht op de jonge componist. Zappa.
‘clean-shaven, and wearing a suit and a tie’ nam de oude fiets van
zus Candy mee en liet zijn ‘Concert for Bicycle’ horen. Dat was met
het aanwezige ensemble en eerder opgenomen tapes. Zappa en Allen
bespeelden de op de kop staande fiets op diverse manieren: “"It's
very funny, you play a bicycle by plucking the spokes and blowing
through the handle bars. Other methods of producing "cyclophony" is
to stroke the spokes with the bow of a bass fiddle (strijkstok van
een contrabas), twirl the pedals and let air out of the tires.”
Daarbij dirigeerde Zappa het orkest en dat alles tot grote
hilariteit, maar ook enthousiasme van Allen. De geweldige beelden
zijn te zien op Youtube. Het concert is tevens te vinden in de
eerder genoemde box met werk uit PAL-Studios. De uiterst voorkomende
en nette Zappa is daar nog best bescheiden en vriendelijk. Dat zou
later wel anders worden.
Zappa’s eerste klassieke concert was in mei 1963, tijdens een
festival genaamd: "Music Sets the Mood For May at the Mount"; The
View, Mount St. Mary's. Tijdens het festival waren er diverse
symposia voor hedendaagse muziek en concerten van regionale musici
en componisten. Op 4 mei liet Zappa zijn ‘Piece II Of Visual Music
(1957) for jazz ensemble and 16 mm. projector’ horen, op 19 mei was
er een heel programma met ruimte voor de nieuwe avant-garde
componist onder de naam ‘The Experimental Music of Frank Zappa’. Op
het programma stond: ‘Variations II for Orchestra’, ‘Variables I for
any five instruments’, ‘Opus 5 for Orchestra’, ‘Rehearsalism’ en
afsluitend ‘Three Pieces of Visual Music with Jazz Group’. Na het
concert werd het publiek in de gelegenheid gesteld de componist te
bevragen.
Zappa: “I spent $300 and got together a college orchestra, and I put
on this little concert. Maybe less than a hundred people showed up
for it, but the thing was actually taped and broadcast by KPFK. By
the time I graduated from high school in '58, I still hadn't written
any rock and roll songs, although I had a little rock and roll band
in my senior year. I didn't write any rock and roll stuff until I
was in my 20s. All the music writing that I was doing was either
chamber music or orchestral, and none of it ever got played until
this concert at Mount St. Mary's. In fact, this concert even
involved sounds on tape. I was doing tape editing of electronic
music, and part of all the pieces had this little cheesoid Wollensak
tape recorder in the background pumping out through mono
speakers—sounds that were supposed to blend with the acoustic
instruments. And there were sections of improvisation and a lot of
different experimental techniques.” Een stukje van dit concert is te
horen op ‘Lost Episodes’ (1996).
Met jeugdvriend Vliet nam Zappa onder de naam ‘The Soots’ muziek
op en stuurde die naar Dot Records. Hij kreeg een briefje terug met
een afwijzing: ‘no commercial potential’. Die zinsnede werd een
onvergetelijke, nadat Zappa die hergebruikte op het eerste album met
The Mothers; Freak Out (1966).
In 1964 was het voorbij met het huwelijk met Sherman, waarop
Zappa noodgedwongen intrek nam in PAL-Studios. In de vrije
studio-uren experimenteerde hij dat het een lieve lust was. Buff,
die inmiddels ander werk had bij geluidsonderzoeker/DJ Art Laboe,
verkocht logischerwijs de studio aan Zappa, die toen net het geld
van de filmmuziek binnen had en de som van 2000 dollar wel kon
betalen. Zappa noemde de studio vanaf dat moment ‘Studio Z.’ Er
kwamen meer mensen in de studio wonen, zoals jeugdvriend James
‘Motorhead’ Sherwood (1942-2011), Don Vliet en Zappa’s nieuwe
vriendin Lorraine ‘Pete’ Belcher (? onbekend). Met Vliet werkte hij
aan een ‘science fiction movie’, ‘Captain Beefheart versus the Grunt
People’. De naam Captain Beefheart komt uit deze periode en deze
‘film’.
Om wat geld te verdienen maakte Zappa reclame door te zeggen dat
Studio Z. alles kon opnemen en filmen, waarbij hij zich presenteerde
als ‘The Movie King of Cucamonga’ (1965). Het werkte, want hij kreeg
van een zakenman de vraag en geluidstrack te maken voor een ‘blue
party’. ‘Blue’ in die tijd betekende ‘seks’. Zappa en Belcher
leefden zich uit met een springveren matras en maakte suggestieve
geluiden. Zappa knipte al het gelach uit de tape en overhandigde die
aan de klant. Dat bleek echter een undercover agent en vervolgens
werden hij en Belcher in de boeien geslagen wegens obsceniteiten.
Belcher was ook pas negentien, dus dat mocht al helemaal niet. Hun
arrestatie haalde de tijdig ingelichte krant: “Two a go-go to jail”.
Zappa’s vader betaalde de borgtocht van zijn zoon. Zappa vroeg Laboe
die van Belcher te betalen.
Later werd Zappa schuldig bevonden aan "conspiracy to commit
pornography" en veroordeeld tot zes maanden, waarvan tien dagen in
hechtenis. Die tien dagen hebben een enorme indruk op hem gemaakt.
Zappa: “They got me for conspiracy to commit pornography back in
'64, by smuggling a plainclothesman disguised as a used car salesman
into my small recording studio in that very small town. The town had
about 7,500 people in it and they didn't like my long hair, so they
decided to get me. The attorney was 27 years old and he got me ten
days in jail by using evidence obtained from the hidden microphone
in his wristwatch which was hooked up to a tape somewhere. There
were 45 men in the jail cell, the toilet and shower had never been
cleaned, the temperature was 110 degrees so you couldn't sleep by
night or day, there were roaches in the oatmeal, sadistic guards,
and everything that was nice.” Iets daarvan is in een latere song te
horen in ‘San Ber’dino’ (One Size Fits All (1975): “Well there's
forty-four men stashed away in Tank "C". An' there's only one
shower, but it don't apply to Bobby”. Omdat hij nu een aantekening
had in het persoonsregister mocht hij niet in dienst. Ik denk niet
dat hij dat erg vervelend vond.
Eenmaal weer op vrije voeten bleek dat de meeste tapes uit de
studio meegenomen waren door de politie. Sommige kreeg hij terug,
maar niet alles. Zonder klanten kon hij de huur niet meer betalen en
dat betekende het einde van Studio Z. Niet veel later werd het pand
afgebroken om de weg te kunnen verbreden. Belcher, de ‘buxom
red-haired companion’, zoals ze in de krant werd beschreven,
verdwijnt hier uit het verhaal. Ze zou later opduiken als de vrouw
van een tekenaar van ‘underground comics’.
Na het debacle van zijn studio zoekt Zappa een andere manier om
zijn muziek kwijt te kunnen. De opmaat daarvoor is een uitnodiging
van Ray Collins om in de The Soul Giants te komen spelen. De
gitarist, Ray Hunt, beviel niet zo en Collins kende Zappa’s
kwaliteiten uit PAL-studio. Dit stukje van het verhaal begint echter
eerder met ‘The Viscounts’. Die zijn begin jaren zestig opgericht
door Roy Estrada (1943- /bas, zang) en Dave Coronado (?/sax) . Na
het opstappen van de drummer kwamen ze toevallig Jimmy Carl Black
(1938-2008) tegen, die wilde wel. Meteen werd de naam veranderd in
The Soul Giants. Ze vonden een baantje als clubband in The
Broadside, Inglewood, maar wel met de restrictie dat ze Ray Collins
als zanger inzetten. Collins was een zingende timmerman, maar had al
enkele succesjes gehad als zanger, vandaar. Zappa kwam, zag en
overwon. Black: "Frank came down and tried out with the band and he
liked what we did, and we liked what he did, so he joined. A month
later the saxophone player Davey Coronado left the band, leaving the
position of leadership wide open. Frank took over as leader, and his
very words were, "If you will play my music, I will make you rich
and famous." In ieder geval is daar een deel van uitgekomen.
Zappa bracht vervolgens zijn eigen muziek in, veel van wat hij al
geschreven had in PAL-Studios en Studio Z. Niet bepaald muziek voor
een band in een club. Al snel werden ze er dan ook uitgegooid.
Andere clubs waren ook niet bepaald happig op Zappa’s muziek. In
Zappa’s filosofie moest je de zaak dan omdraaien, de doelgroep bij
je muziek zoeken. Als je je zou verkopen als een ‘ugly’ groep met
dito muziek zou daar heus wel iemand op afkomen. Halverwege de jaren
zestig verandert de wereld in hoog tempo, zeker als we het hebben
over de jeugdcultuur. Jongeren zoeken meer en meer hun eigen weg en
zetten zich af tegen de gevestigde orde. Dat is Zappa’s niche. The
Soul Giants, de naam, past daar niet in, dus kiest Zappa voor ‘The
Mothers’. Volgens geruchten op moederdag, maar dat wordt nergens
bevestigd. De naam is voor velerlei uitleg vatbaar: letterlijk, de
‘moeders’ als tegenhanger van het mannelijk imago, maar ook als
uiting van een uitstekend muzikant, ’mothers’ was de afkorting van
‘motherfucker’, een term die vooral in jazzkringen gebruikt werd als
iemand of een band in positieve zin presteerde, ‘that’s a pair of
motherfuckers’. Zappa, die wel hield van taalspelletjes en
suggestieve opmerkingen, koos niet voor niets deze naam.
Zappa pakt de zaak serieus aan en neemt Herb Cohen (1932-2010) als
manager in de arm. Die zoekt zijn afzetgebied, optredens, vooral in
de groeiende ‘underground’-scene. The Mothers spelen daarom vaak in
plaatselijke clubs als The Whiskey-a-go-go. Daar komen de vrije
dansers van de groep van Vito Paulekas met daarin Carl Franzoni. De
vrije geesten haken in op de vrije muziek van The Mothers.
Ondertussen zijn producers van platenmaatschappijen op zoek naar
nieuwe muziek, bang om de nieuwe stroom (lees inkomsten) te missen.
Tom Wilson (1931-1978), producer van onder anderen Bob Dylan en
Simon and Garfunkel, komt langs en luistert naar The Mothers.
Volgens het verhaal spelen ze ‘Trouble Every Day’, een blues-achtige
song over de rassenrellen in de wijk Watts. Het verhaal gaat dat
Wilson daarop besluit de groep te tekenen voor Verve, een sublabel
van MGM. Verve is in feite een jazzlabel met wat blues-artiesten.
Het is een wat dubieus verhaal, want Wilson is op dat moment niet
zomaar iemand, maar iemand met een uitstekende reputatie. Hij zal
zeker niet zomaar een band na het horen van één nummer onder
contract nemen. Maar, het is wel een mooi verhaal. Er waren wel wat
aanloopproblemen. MGM/Verve ging niet akkoord met de bandnaam,
ietsje te ‘obsceen’ vonden ze. Nu is er een mooi Engels gezegde,
‘Necessity is the mother of invention’ en met die in het achterhoofd
werd de naam van de groep ‘The Mothers of Invention’. Voor mij was
en is dat een soort iconische benaming.
Er was dus een contract, Zappa had nummers geschreven en men ging de
studio in om een en ander op te nemen. Even voor de duidelijkheid,
dat gebeurt in een tijd dat de meeste, populaire muziek niet door de
artiesten zelf gespeeld wordt, maar door een reeks studiomusici.
Beter, sneller, goedkoper. Niet iedereen speelde namelijk zelf zo
goed of kon het niet eens. The Mothers deden alles zelf, op wat
kleine dingen na, zoals de piano die bespeeld werd door Mac
Rebennack, een van die studiomusici. Rebennack zou in de nabije
toekomst bekend worden als Dr. John the Nighttripper. Rebennack is
op het moment van opname ‘lid’ van wat later ‘The Wrecking Crew’
genoemd zou worden, een groep uitstekende musici, die alles vlot
kunnen wegspelen. In de studio zat een groot deel van die Crew. Ze
worden op de binnenhoes van het eerste Mothers-album genoemd onder
het kopje 'The Mothers' Auxiliary'.
Er was genoeg materiaal voor twee lp’s. Het budget werd wat
aangevuld, er werd vijfhonderd dollar uitgetrokken voor extra
percussie en een horde uitgenodigde freaks leefde zich odner
directie van Zappa uit. Daaronder zijn de ‘vaste’ freaks uit de
L.A.-scene, maar ook vrienden als Motorhead Sherwood en Jean Vassar,
een vriendin van Zappa. Vassar is de eerste Suzy Creamcheese, een
naam die op de achterzijde van de albumhoes van opduikt. Freak Out
(1966) is in dit genre de eerste dubbel-lp. Een bijzonder album met
een amalgaam aan muziekstijlen. Blues, rock, elektronische muziek,
experimenteel, musique conrète, jazz, doo-wop. De gitaar is fuzzy,
snijdend, net als de hilarische kazoo en de in die periode populaire
mondharmonica. Zappa’s teksten zetten vraagtekens bij de Amerikaanse
maatschappij, liefde, gerechtigheid, rassenongelijkheid. De muziek
klonk en klinkt anders dan muziek uit die periode, agressiever,
gemener zo je wilt, maar ook met onverwachte wendingen en klanken.
Het zijn overwegend songs, maar dat verandert op de tweede lp, dan
barst het muziekexperimentele pandemonium pas echt los.
Freak Out was voor die tijd volstrekt anders. Dat gold ook voor de
hoes. Door zijn eerdere ervaring als tekenaar/ontwerper wist Zappa
heel goed hoe de hoes zou moeten uitzien. De gesolariseerde foto op
de voorkant, de collage binnenzijde, het was allemaal goed
uitgedacht. De lijst met vijftig namen die op een of andere manier
van invloed waren geweest “Please don’t hold it against them”, de
‘liner-notes’ voor elk nummer, de citaten als: “Edgard Varèse, July
1921: The Present-day Composer, Refuses to die!”, “No commercial
potential” en “I’d like to clean you boys up a bit and mold you. I
believe I could make you as big as The Turtles.” Dat zou op een
andere manier meer dan waar worden. En daar is de beschrijving over
Zappa zelf: “Frank Zappa is the leader and musical director of the
Mothers of Invention. His performances in person with the group are
rare. His personality is so repellent that it’s the best to keep
away… for the sake of impressionable young minds who might not be
prepared to cope with him. When he does show up he performs on the
guitar. Sometimes he sings. Sometimes he talks to the audience.
Sometimes there is trouble”. Dat gold nog meer voor de brief op de
achterzijde, de brief van een Suzy Creamcheese: “These Mothers are
crazy. You can tell by their clothes. One guy wears beads and they
all smell bad. We were gonna get them for a dance after the
basketball game but my best pal warned me you can never tell how
many will show up...sometimes the guy in the fur coat doesn't show
up and sometimes he does show up only he brings a big bunch of crazy
people with him and they dance all over the place. None of the kids
at my school like these Mothers... specially since my teacher told
us what the words to their songs meant. Sincerely forever, Suzy
Creamcheese”.
In 1966 kon je één dollar opsturen om een ‘Freak Map’ te ontvangen.
Op die plattegrond waren de plaatsen waar de ‘freaks’ zich ophielden
gemarkeerd.
In feite was de hele verpakking onderdeel van een pure
promotiecampagne om, zoals Zappa het indertijd omschreef “lure the
innocent person in our camp”. Maar ook dat was misleidend, want die
ínnocent person’ trok zelf naar dat kamp. Op Freak Out kregen we te
maken met een vreemde groep musici met vreemde muziek en andere
ideeën. Dat sprak allerlei mensen aan, vaak de creatieve eenlingen.
De ‘Ugly’-opzet werkte, de doelgroep was gevonden. Ik hoorde ‘Freak
Out’ samen met ‘Absolutely Free’ en ‘We’re Only in it for the Money’
toen ik net twaalf jaar was. Het was een shockerende ear-opener, wat
was dit? Dit was mijn(!) muziek en dat is het nog steeds.
Zappa was achteraf niet helemaal tevreden: "Return of the Son of
Monster Magnet" was in fact an unfinished piece. The track as it
appears on the album was created to act as the backing track for a
much more complex work, but MGM refused to approve the additional
recording time, so it was issued in this unfinished form.” Dat
perfectionistische zou voortdurend blijven opduiken tot aan het eind
toe.
MGM/Verve was ook niet heel tevreden, want ondanks intensieve
reclamecampagnes verkocht het dure album maar mondjesmaat. Bovendien
werden tracks niet op de radio gespeeld. Geen radio, geen verkoop.
Zo ging dat toen. In Engeland werd het dubbelalbum gehalveerd en
gedecimeerd, wisten zij veel.
In 2006 werden de opnames meer dan verdubbeld met het uitbrengen van
‘MoFo’, respectievelijk als 2cd of luxe 4cd-set met boek en
kunststof klaphoes. Alle muziek opgenomen voor de sessies rondom
Freak Out is er op te vinden, inclusief enkele live-opnames uit deze
periode. ‘MoFo’ staat voor ‘Making Of Freak Out’. Wat een ervaring!
Zappa verhuisde tussen de opnames door naar Laurel Canyon om
samen te wonen met een nieuwe vriendin Pamela Zarubica. Zarubica
werd de tweede Suzy Creamcheese. Hun huis werd een ontmoetingsplek
voor een horde aan musici uit Amerika, Europa en tal van
creatievelingen. Zarubica ging mee op tournee, maar niet voor heel
lang, want Zappa kwam al vrij snel Adelaide Gail Sloatman
(1945-2015) tegen. Sloatman had een rolletje gehad in de film ‘Mondo
Hollwyood’ en werd omschreven als een ‘hot chick’; een knappe
verschijning. Zappa beschrijft de ontmoeting heel grappig in zijn
boek ‘The Real Zappa Book’ (1989): ‘Within a couple of minutes –
don’t laugh – I fell in love.”
Het echtpaar trouwde en bij gebrek aan ringen gaven ze elkaar een
pen, een traditie die elk jaar werd voorgezet. Ze kregen vier
kinderen: Moon Unit (1967), Ian Donald Calvin Euclid ‘Dweezil’
(1969), Ahmet Emuukha Rodan (1974) en Diva Thin Muffin (1979).
Gail, ‘my pumpkin’ komt meteen terecht op de hoes van het tweede
album, ‘Absolutely Free’ (1967). De wat eigenwijze verpakking, de
hoes is door de lengte van de fotocollage en de titel een kwartslag
gedraaid, is opnieuw gedaan door Zappa en heeft daardoor in stijl
zichtbare overeenkomsten met die van ‘Freak Out’. De tekening op de
achterzijde is een typische Zappa-tekening. Ik heb daar uren naar
zitten kijken. Naast Gail zien we ook de bandleden. Behalve bekende
Collins, Black en Estrada staan er maar liefst vier nieuwe namen
bij: Billy Mundi (1942-2014/drums), Don Preston (1932- /keyboards,
electronics), Bunk Gardner (1933- /saxen, klarinet, fluit) en Jim
Sherwood (baritonsax). De muziek op het album is bestaat uit twee
stukken: (oude) lp-kant A: ‘Absolutely Free’ (#1 in a series of
underground oratorios)’, een kant B: ‘The M.O.I. American Pegeant
((#2 in a series of underground oratorios)’. Muzikaal gezien gaan we
met ‘Absolutely Free’ richting Twintigste Eeuwse klassiek en
(free-)jazz, meer dan het ‘eenvoudig’ poplied, dat nog op ‘Freak
Out’ te vinden was. Zappa’s muzikale kennis was gegroeid en hij had
mensen als Preston en Gardner nodig om die te vertolken.
De Amerikaanse mensheid wordt in ‘The American Pegeant’ verdeeld in
twee groepen, de ‘plastic people’ en de ‘vegetables’. Die eerste
groepering zijn de grijze, volgzame, onzelfstandig denkende
middenklassers, de vegetables, groenten zijn goed voor je, zijn de
vrij denkende geesten. Maar vergis je niet, niet alle vrij denkende
geesten vallen onder Zappa’s noemer. De drinkende, blowende,
trippende persoon wordt net zo lief en zo goed op de korrel genomen.
In Zappa’s wereld géén drugs! Hij was daar fel tegen en schroomde
niet drug-gebruikende bandleden uit de groep te zetten.
In het eerste deel van het oratorium gaan we op verkenning in de
Amerikaanse maatschappij om terecht te komen in de ‘Invocation &
Ritual Dance of the Young Pumpkin’. De titel is ontleend aan ‘Le
Sacre du Printemps’ van Igor Strawinsky, het nummer zelf bestaat uit
een hypnotiserende, lange gitaarsolo, omweven met een sopraansaxsolo
van Gardner. Betoverend zo’n groente! Kant twee laat de duistere
kant van die Amerikaanse maatschappij zien: drank, status, moraal,
seks en dat alles in een pittige, muzikale setting. De track die
vaker in Zappa’s werk zou terugkeren is ‘Brown Shoes don’t Make It’,
het nummer over leiderschap en een vervallen moraal van een
burgervader die het wel wil aanleggen met zijn dertienjarige
tienerdochter: "And he loves it! He loves it! It curls up his toes.
She bites his fat neck and it lights up his nose. But he cannot be
fooled, old City Hall Fred. She's nasty! She's nasty! She digs it in
bed! She's a dirty young mind, corrupted, corroded. Well she's
thirteen today, And I hear she gets loaded."
‘Son of Suzy Creamcheese’ viel mij op door de wisselende
maatsoorten. Zappa: "Son of Suzy Creamcheese took a year to learn
how to play. Can you tell why? The time, the time - it's fantastic.
It's four bars of 4/4, one bar 8/8, one bar 9/8. OK? And then it
goes 8/8, 9/8, 8/8, 9/8, 8/8, 9/8, then it goes 8/8, 4/8, 5/8, 6/8,
and back into 4/4 again.".
De teksten, het Libretto’, mochten van MGM niet op de hoes afgedrukt
worden. Je kon ze wel krijgen door minstens één dollar op te sturen.
Daarvoor kreeg je “all words on the record, even the nasty ones”.
Zappa maakte bij het album een single: ‘Big-Leg Emma/Why Don’t You
Do Me Right’. Volgens hem was die ‘straight commercial and absolute
shit’. Natuurlijk was niemand geïnteresseerd. Bij de latere
cd-releases werd de single middenin het album geplakt. Mijns inziens
een faux-pas, omdat die twee nummers niet aansluiten op sfeer en
klank van het album.
Rondom ‘Absolutely Free’ verhuisde Zappa met Gail en The Mothers
naar New York om daar een reeks van meerdere optredens per dag te
verzorgen in Garrick Theatre. Wegens succes duurde die reeks maar
liefst een half jaar. In Garrick Theatre perfectioneerde Zapppa zijn
‘theatre of the absurd’. Hij leerde The Mothers te reageren op
handgebaren, een soort dirigent voor de troepen. Op het podium stond
een wisselende groep musici, soms was Sandy Hurvitz er als de nieuwe
Suzy Creamcheese, soms was er toneel, soms muziek. Als de grapjes
voorbij waren ging de muziek onafgebroken door, “als een dag aan
zee, later hoor je de ruis nog in je oren”. Op een dag laat hij
mariniers uit het publiek een pop molesteren, een andere dag spuit
een giraf slagroom op de eerste rijen, soms ‘vechten’ Collins en
Creamcheese met een wortel en slablad, Dada live. In het publiek zit
vaak een universitair opgeleide muzikant, Ian Underwood (1939-
/keyboards, saxen, dwarsfluiten, klarinet, basklarinet, gitaar). Hij
is heel enthousiast en vraagt of hij niet mee kan spelen. Zappa
vraagt volgens de anekdote op het album Uncle Meat: "What can you do
that's fantastic?" “I (Underwood) said, I can play alto saxophone
and piano." He said, "All right, whip it out."
Nick Venet, producer van Capitol Records, dacht dat het mogelijk
was dat Zappa onder hun vlag een instrumentaal album uit kon brengen
mits hij zelf niet meespeelde. Zappa, meteen enthousiast, ging aan
de slag, knipte, plakte, maakte een boeiende collage, daarbij
ondersteund door een aantal studiomusici, die we inmiddels kennen
als de Wrecking Crew. Op de hoes worden die aangeduid als ‘Abnuceals
Emuukha Electric Symphony Orchestra’. Toen het album klaar was, de
hoes er bij wijze van spreken al omheen zat greep MGM in. Capitol,
niet happig op een rechtszaak, overhandigde de mastertape aan MGM.
De tape was echter dermate slecht dat Zappa besloot het project over
te doen, maar dan anders. Het gevolg was wel dat Lumpy Gravy
daardoor pas ná ‘We’re Only in it for the Money’ uitkwam.
‘Lumpy Gravy’ (1968) is met twee keer vijftien minuten een relatief
kort album. Het was simpelweg verdeeld in ‘part one’ en ‘part two’.
Later (1995) zijn die delen onderverdeeld, maar zo ken ik het niet.
Zappa werkte aan het album met behulp van wat hij omschreef als
‘blokken’. Elk blok was een stuk muziek, dat kon zijn uit de tijd
van PAL Studios en Studio Z., maar ook de opnamen met het
studio-orkest. Nieuw waren de gefluisterde teksten. Die waren
afkomstig van enkele kennissen en een aantal Mothers, waaronder
Motorhead, Estrada en Black. Die teksten waren gesproken in een
openstaande vleugel met een zak zand op de pedalen waardoor je lange
galm in het gesprek kreeg. Die gingen over muziek, the big note,
maar ook werken in benzinestations en garages. De thema’s die we
herkennen zijn die van ‘Oh No’, ‘King Kong’ en ‘Take Your Clothes Of
When You Dance’, met de opmerking erbij dat we op dat moment alleen
nog die laatste gehoord hadden, omdat de release immers vertraagd
was. Zappa noemde ‘Lumpy Gravy’ altijd als zijn favoriete album.
De hoes was dit keer gemaakt door Cal Schenkel (1947- /graficus).
Schenkel, vriend van Sandy Hurvitz, ging door met de collagestijl
van Zappa, maar voegde daar eigen elementen aan toe, zoals
machineonderdelen en oude afbeeldingen uit het begin van de
twintigste eeuw. Het is een zo herkenbare stijl dat die later door
talloze bootleggers – meestal slecht – geïmiteerd werd als zijnde
‘echt’. Op de hoes zijn we Zappa in zijn Pipco-shirt met de op de
achterzijde Zappa in smoking en hoge hoed en een tekstballon: “Is
this Phase 2 of We’re Only in it for the Money?”. Op die laatste
hadden we dan al kunnen lezen ‘Is this Phase 1 of Lumpy Gravy?”.
Daarmee werden beide albums aan elkaar gelinkt.
Er speelde zich nog een familiair dingetje af op de voorkant. Daar
stond als componist: ‘Francis Vincent Zappa’. Eigenlijk was dat de
naam van Zappa’s vader, maar Zappa dacht dat nu eenmaal zo in het
geboortepapier stond. Hij vond die naam maar niks en was enorm
opgelucht toen bleek dat het niet zo was, het was gewoon ‘Frank’.
Alle volgende edities van ‘Lumpy Gravy’ kregen vervolgens een
gecorrigeerde naam op voorzijde.
In 2018 werd de originele Lumpy Gravy, de Capitol-versie, in
gelimiteerde editie uitgebracht ter gelegenheid van Record Store
Day. Eerder al, in 2009, was die versie op cd uitgebracht in een
luxe set samen met ‘We’re Only in it for the Money’ als ‘Lumpy
Money’.
‘We’re Only in it for the Money’ (1968) was in alle opzichten een
vooruitstrevend album. De originele hoes is een persiflage op het
net verschenen Beatle-album ‘Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band’
(1967), met eenzelfde indeling en opstelling. Zijn The Beatles nog
netjes in de dan net populaire oud-militaire-mode gekleed, The
Mothers staan er in diverse jurken met een hoogzwangere Gail naast
Jimi Hendrix. In plaats van bloemen ligt groente op de voorgrond.
Prachtig gedaan door Cal Schenkel. Alleen mocht het niet van MGM,
bang voor copyrights, en dus werd de binnenkant de buitenkant.
Verwarrend, want de teksten op de hoes waren niet aangepast. Er was
wel iets anders aangepast. Zappa hoorde later pas dat er met de
banden geknoeid was, omdat MGM vond dat sommige woorden niet door de
beugel konden. Zo werd in ‘Absolutely Free’ in de zin: "I don't do
publicity balling for you anymore" het word ‘balling’ verwijderd en
in ‘Let's Make The Water Turn Black’ de tekst: "…and I still
remember Mama, with her apron and her pad, feeding all the boys at
Ed's Cafe" gewoon helemaal geknipt. MGM dacht dat ‘pad’
‘maandverband’ was, maar Zappa had hier haar orderblokje bedoeld.
Tsja. Er was meer, technicus Gary Kellgren fluistert her en der wat,
maar door ingrijpen van MGM’s censor lijkt het nu dat hij in
‘Concentration Moon’ zegt dat de Velvet Underground "Frank Zappa's
group" is. Zappa ontving in Nederland een Edison voor het album, dat
was het moment dat hij het gecensureerde album hoorde. In zijn
dankwoord zei hij: "I prefer that the award be presented to the guy
who modified this record, because what you're hearing is more
reflective of his work than mine."
Op de buitenhoes staat een lijst aan musici, maar uiteindelijk
blijkt maar een klein groepje de muziek voor dit album gespeeld te
hebben: Mundi, Black, Gardner, Estrada, Underwood en Sherwood.
Preston bleek vertrokken. Voor zover de band. Verder: Pamela
Zarubica horen we in haar telefoongesprek met Vicky Kellgren,
roadmanager Dick Barber, snurkt, Ronnie Williams praat
achterstevoren en Eric Clapton fluistert wat. Veel steun had Zappa
aan Underwood die hem op bijna elk terrein hielp en een soort
rechterhand werd en lange tijd zou blijven. Later kregen de diverse
nieuwe rechterhanden de taak de oefensessies te leiden totdat Zappa
zelf mee ging doen.
In ‘We’re Only in it for the Money’ komt het collage-element sterk
terug in de muziek. Het album heeft maar liefst negentien tracks,
waarvan sommigen nog geen minuut lang zijn. Tussen de muziek door
horen we surfmuziek (Heavies (Aerni/Buff) van The Rotations (1963),
stemmen, telefoontjes, geruis, elektronische muziek, flarden muziek
uit PAL-Studios, en vooral veel vervormde stemmen. Dat had alleszins
te maken met de maatschappijkritiek op het album, niet alleen
richting autoriteiten (‘Concentration Moon’), maar ook richting
hippies (‘Flower Punk’) en ouders (‘Mom & Dad’). De vervreemding
uitgedrukt in stemgebruik. En zo krijgen we nog veel meer om de
oren.
Er worden vragen gesteld: “What’s the Ugliest part of Your Body?”.
Het antwoord: “I think it’s your mind…!”. En hoe zit dat met die
‘Lonely Little Girl’: “You're a lonely little girl, but your mommy &
your daddy don't care. The things they say, just hurt your heart.
It's too late now for them to start to understand the way you feel
the world for them, it’s too unreal…”. In ’Take Your Clothes off
When You Dance’: There will come a time when everybody who is lonely
will be free to sing and dance and love. There will come a time when
every evil that we know will be an evil that we can rise above. Who
cares if hair is long or short, or sprayed or partly grayed, we know
that hair ain't where it's at. There will come a time when you won't
even be ashamed if you are fat! En verderop: Who cares if you're so
poor you can't afford to buy a pair of Mod A Go-Go stretch-elastic
pants. There will come a time when you can even take your clothes
off when you dance.” ‘We’re Only in it for the Money’ sluit af met
‘The Chrome Plated Megaphone of Destiny’, een geluidscollage. Maar
die mocht je alleen luisteren als je, volgens de tekst op de hoes,
het verhaal ‘In the Penal Colony’ (In de Strafkolonie) uit 1914 van
Franz Kafka gelezen had. Het is een heftig verhaal en Zappa’s
collage doet daar weinig voor onder. Het is nogal een tegenstelling
met de rest van het album. Ondanks dat wordt ‘We’re Only in it for
the Money’ nu gezien als een van de hoogtepunten uit Zappa’s œvre.
In 2005 werd het opgenomen in ‘’ the U.S. National Recording
Preservation Board’ vanwege: "culturally, historically, and
aesthetically significant and a scathing satire on hippiedom and
America's reactions to it".
Na zo’n album zou je er minstens nog zo een verwachten, maar ik
had inmiddels al geleerd dat je bij Zappa niet van tevoren wist wat
er aan zou komen. Dat klopte helemaal, want in plaats van een album
in het stramien kregen we zomaar ‘Cruising with Ruben & the Jets’
(1968). Op de hoes is te lezen: “This is an album of greasy love
songs & cretin simplicity. We made it because we really like this
kind of music (just a bunch of old men with rock & roll clothes on
sitting around in the studio, mumbling about the good old days). Ten
years from now you'll be sitting around with your friends someplace
doing the same thing if there's anything left to sit on.” Die hoes,
opnieuw van Cal Schenkel, is opgezet als een parodie van een band in
actie. De man met de langste neus en de gitaar stelt Zappa voor. Op
de achterkant is hij ook te zien, maar dan met een foto van Zappa
uit diens highschool-periode. In de eerste oplage van het album zat
een papiertje met daarop instructies hoe je een goede ‘jelly roll’
(haarlok) moest maken en op de achterzijde van het papier: ‘dance
step instructions’, zodat je ‘real close’ kon dansen op deze muziek.
Het is een album vol doowop en rhythm and blues muziek,
liefdesliedjes, smartelijk gezongen door Collins, Estrada en Zappa.
In eerste instantie zagen veel mensen het als een parodie, maar het
was niets minder dan een ode aan die fantastische muziek uit Zappa’s
jeugdjaren. Het was zo goed gedaan dat de plaat spontaan gedraaid
werd op radiostations en men sprak van “The greatest thing since
Danny & the Juniors”. Eenmaal ontdekt dat het om Zappa met zijn
Mothers ging, vloog de plaat soms letterlijk de studio uit.
Misschien hadden ze niet goed op de voorkant gekeken, daar staat
toch heel duidelijk: “Is this the Mothers of Invention recording
under a different name in a last ditch attempt to get their cruddy
music on the radio?”.
Collins genoot volop, dit was zijn muziek. Estrada, Black, Sherwood,
Gardner en Underwood deden hun triolen (triplets).Preston was terug
en er duiken enkele nieuwe namen op, Buzz Gardner (1931-2004/de
broer van/trompet, bugel) en Arthur Dyre Tripp III (1944- /drums,
percussie). Die laatste had gespeeld bij het Cincinnati Symphony
Orchestra, maar zocht het avontuur. Met Underwood en Tripp in de
band kon Zappa meer en meer complexe muziek spelen, het was voor die
twee heren even een andere mindset om vervolgens deze relatief
simpele liefdesliedjes te spelen.
Niet alle songs zijn nieuw, sommige staan ook op Freak Out en zijn
voor de gelegenheid bewerkt, zoals ‘How Could I be Such a Fool’,
‘I’m not Satisfied’, ‘You Didn't Try To Call Me’ en ‘Any Way The
Wind Blows’. Collins bracht uit het verleden ‘Deseri’ mee, een track
die niet op alle albums staat, vanwege een rechtenkwestie. ‘Stuff up
the Cracks’ is de laatste, wat langere track en de enige met een
gitaarsolo, maar wat voor een. Ik heb dit album grijsgedraaid. Het
gebruikte citaat van Varèse werd voor deze speciale gelegenheid iets
aangepast: "The Present-day Pachuco refuses to die!", Ruben Sano,
June 1955”.
Bij het remasteren van de muziek in 1984 richting cd’s bleek dat
de moederbanden van zowel ‘We’re Only in it for the Money’ en ‘Ruben
& the Jets’ zo slecht waren dat er nieuwe bas- en drumpartijen
ingevoegd moesten worden om een acceptabel geluid te krijgen. Zappa
schakelde daarop twee toenmalige bandleden, Arthur Barrow (bas) en
Chad Wackerman (drums) in, alsmede studiomuzikant Jay Anderson
(contrabas). Dat nam hij allemaal digitaal op en mixte dat met de
oude, analoge tapes. Hij vond het prachtig, de meeste fans vonden
het verschrikkelijk, het klonk voor geen meter en had niets van de
originele, warme klank. Gelukkig werd van ‘We’re Only in it for the
Money’ een goede tape gevonden en werd die omissie in 2009 met de
uitgave van ‘Lumpy Money’ hersteld. Op die van ‘Ruben & the Jets’
moesten we nog een jaartje wachten, maar ook dat kwam goed met
‘Greasy Love Songs’ (2010). ‘Phew’. Daarop staat het originele album
plus een achttal extra tracks, waaronder een veel langere gitaarsolo
voor ‘Stuf Up the Cracks’ en een ‘Love of my Life’ afkomstig uit
Studio Z. met Ray Collins en zangeres Mary Gonzales. Kleinoden om
ergens op zittend van te genieten.
Tussen alle muziekbedrijven door timmert Zappa met
businesspartner Herb Cohen aan eigen platenlabels: Bizarre voor
eigen werk en Straight, het label voor derden. Op die laatste
verschijnen albums van Alice Cooper, The Persuasions, Lenny Bruce,
Wild Man Fisher, Sandy Hurvitz, Jeff Simmons, the G.T.O’s (de
groupies waarmee Zappa nauwe banden onderhield) en, waarschijnlijk
het meest populaire: ‘Trout Mask Replica’ (1969) van oude kameraad
Captain Beefheart.
Tussendoor treedt Zappa op met zijn band, zowel in Amerika als in
Europa en staat hij in The Royal Albert Hall in Londen, het
Concertgebouw in Amsterdam, Tivoli Copenhagen, Olympia Parijs, op de
Essener Songtage en trad op voor BBC en Beat Club (Duitsland). Van
al die concerten zijn bootlegs in omloop. Tevens speelt hij een
klein rolletje in de film van The Monkees. Dat is een band,
eigenlijk een Amerikaans verkoopproduct, die het moest opnemen tegen
de populaire Beatles. Tussendoor verhuisde hij eerst naar Laurel
Canyon Boulevard en vervolgens naar het huis dat hij de rest van
zijn leven zou bewonen: 7885 Woodrow Wilson Drive.
MGM maakte, omdat Zappa vertrok naar zijn eigen label, een
compilatiealbum: ‘Mothermania’ (1969). De naam was naar analogie van
Beatlemania. Zappa stelde het zelf samen en noemde het altijd als
het enige compilatiealbum waar hij achter kon staan. Wel haalde hij
een kleine stunt uit, want ‘Mother People’, de track van ‘We’re Only
in it for the Money’ was nu in de ongecensureerde versie. ‘The Idiot
Bastard Son’ presenteerde hij in een andere mix, waardoor dit album
een vaste plek kreeg in de collectie. Pas in 2012 werd het voor het
eerst op cd uitgebracht, toen eigenlijk overbodig, maar leuk voor de
completisten onder de fans en dat zijn er eigenlijk best veel.
In april 1969 werd ‘Uncle Meat’ uitgebracht, een dubbel-lp. Het
album bracht hem faam in kringen van muziekkenners. Dit was
vergaande muziek, elektrische kamermuziek met jazzelementen in een
heel eigen stijl en vooral heel veel percussie. De muziek van
leermeester Varèse omgebouwd tot een hedendaagse variant. Het is
mijn favoriete Zappa-album, juist door de hele opzet en constructie.
De muziek is soms bijna filmisch, dan weer pure doo-wop. Ian
Underwood laat horen dat hij ook als Albert Ayler kan soleren en dat
staat dan weer naast een strakkere compositie als ‘Dog Breath’ of
‘Mr. Green Genes’. Als tussenwerpsels horen we een stuk muziek live
opgenomen in The Royal Albert Hall. Zappa nam altijd alles op, alle
concerten, maar ook vaak gesprekken van bandleden. Hij zag dat als
een antropologische aanpak. Zij waren er niet altijd even blij mee,
want zo horen we ook op "If We'd All Been Living In California . . .
" Jim Black klagen over zijn gebrek aan financiën en pleit hij voor
meer optredens. Suzy Creamcheese is present in ‘The Voice of Chees’:
“Hello, teenage America, My name is Suzy Creamcheese, I'm Suzy
Creamcheese because I've never worn fake eyelashes in my whole life.
And I never made it on surfing set And I never made it on beatnik
set And I couldn't cut the groupie set either And, um. Actually I
really fucked up in Europe. Now that I've done it all over and
nobody else will accept me I've come home to my Mothers.”
De oude kant vier bestond uit zes versies van één nummer, het
behoorlijk jazzy: ‘King Kong’. Een voorloper daarvan stond op ‘Lumpy
Gravy’, nu kwam de compositie volledig tot zijn recht. In de diverse
versies horen we solo’s van Preston, Gardner, Zappa en Underwood,
allemaal al dan niet elektrisch. Een tenorsax door een wahwah-pedaal
gespeeld blijkt hypnotiserender dan de klank van een hobo. Zappa had
nogal wat werk zitten in dit album en schrijft dat vol trots op de
prachtige hoes van Cal Schenkel: "The music on this album was
recorded over a period of about 5 months, from October 1967 to
February 1968. Things that sound like a full orchestra were
carefully assembled, track by track, through a procedure known as
overdubbing. The weird middle section of "Dog Breath" (after the
line, "Ready to attack") has forty tracks built into it. Things that
sound like trumpets are actually clarinets played through an
electric device made by 'Maestro' with a setting labeled 'Oboe
D'Amore' and sped up a minor third with a 'V.S.O.' [variable speed
oscillator]. Other peculiar sounds were made on a 'Kalamazoo'
electric organ.”
De band is zo’n beetje dezelfde als die voor ‘Ruben & the Jets’:
Collins, Black, Estrada, Gardner, Underwood, Tripp en Sherwood. In
de extra-sectie treffen we aan Ruth Komanoff (1946- /percussie). Zij
trouwde later met Ian Underwood en werd bij iedereen populair en
bekend als Ruth Underwood. Nelcy Walker doet de sopraanstem en
Zarubica is Suzy Creamcheese. ‘Uncle Meat’, de naam, was de bijnaam
van Sandy Hurvitz.
Eigenlijk was ‘Uncle Meat’ een filmproject van Zappa. Zappa keek
breed -denk even aan zijn eerste concert hierbij – maar had niet
genoeg geld om de film af te maken. Het staat op de voorkant van de
hoes: “most of the music from The Mother’s movie of the same name
which we haven’t got enough money to finish yet”. Dat zou voorlopig
ook niet gebeuren. In 1987 kwam er een dvd uit met deze naam, maar
dat was niet wat er ooit bedoeld was en viel mij behoorlijk tegen.
Eigenlijk zou ‘Uncle Meat’ een drie-lp-set moeten zijn geweest met
als naam ‘No Commercial Potential’. Resterende tracks treffen we her
en der aan, maar vooral op ‘Meat Light’, een 3cd-set uit 2016. Voor
het eerst wordt daar de authentieke volgorde van het album
aangehouden.
Op eerdere cd-uitgaven stonden stukjes uit de DVD, zoals het
irritant detonerende ‘’ Tengo Na Minchia Tanta’, waar ongeveer alles
fout aan is en waren er veel te lange stukken kletspraat, ‘film
excerpts’, voor King Kong gemonteerd. Een gruwel. ’Meat Light’
herstelt die grillige aanpak, waardoor die eigenlijk nu het meest
authentiek is en mag ‘Uncle Meat’, de cd-versies dan, in de kast
blijven. Zo ’light’ is die ‘meat’ helemaal niet.
Na ‘Uncle Meat’ was het ook voorbij met The Mothers of Invention.
De groep was te groot geworden en daarom te duur, het publiek
begreep de muziek niet meer en klapte op de verkeerde momenten,
Zappa wilde andere dingen doen en had daarvoor betere musici nodig.
Hij kondigde tot frustratie van de oude bandleden vrij abrupt het
einde aan. Sommige keerden regelmatig terug, sommige eisten hun
rechten, lees geld, op. Het gaf – later - gedoe tot in de
rechtszaal.
Zappa ging ondertussen onverdroten verder en had wilde plannen
van een tien-lp-box met outtakes, live-opnamen en van alles dat hij
had liggen. Hij benaderde ‘Playboy’ voor een deal, maar die werd op
het laatst afgeblazen. Het gevolg was dat er verschillende
verzamelachtige albums op de markt kwamen: ‘Burnt Weeny Sandwich’
(1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970). Maar voordat die
uitgebracht werden maakte hij een tweede soloalbum: ‘Hot Rats’
(1969). Je zou de lijn van ‘Uncle Meat’ door kunnen trekken naar dit
album: kamermuziek, lange, jazzy stukken en lange solo’s en bijna
helemaal instrumentaal. Het is in die periode een van de eerste
zogenaamde jazzrock albums, misschien wel het eerste. Zappa
omschrijft het in de hoes zo: “This Movie for Your Ears was produced
and directed by Frank Zappa”. ‘Hot Rats’ is in feite een duo-album,
gemaakt door Zappa en Underwood en is opgebouwd met talloze
overdubs. Naast Underwood speelde op het album mee: Suger Cane
Harris (viool/Zappa had zijn borg betaald om hem uit de cel te
krijgen zodat hij kon meespelen), Jean-Luc Ponty (viool/met hem had
Zappa een album gemaakt, genaamd King Kong. George Duke is daarop de
pianist, een niet onbelangrijke ontmoeting), John Guerin (drums),
Paul Humphrey (drums), Ron Selico (drums), Max Bennett (bas) en
Shuggy Otis (bas).
Het wordt Zappa’s populairste album in Europa, iets dat Zappa later
zou brengen tot de gedachte dat hij hier (Europa) beter
instrumentale muziek kon spelen, omdat wij de woorden toch niet
begrepen. Eerlijk gezegd had hij daarin gelijk. Zijn teksten waren
doorspekt met ‘slang-woorden’ en namen van van alles en nog wat van
zaken, dingen, producten, waar wij hier geen weet van hadden.
Op ‘Hot Rats’ staat één liedje: ‘Willie the Pimp’, het wordt
gezongen door Captain Beefheart. De openingstrack, ‘Peaches en
Regalia’ zou een van de concertfavorieten van het publiek worden.
Door ‘Hot Rats’ kreeg Zappa voor het eerst waardering als gitarist,
want wat hij hier liet horen, zo kende men hem nog niet.
In 2019 verscheen de ‘50th Anniversary Edition’: The Hot Rats
Sessions; zes (!) cd’s met werk dat rondom dit album opgenomen is en
bovendien een kijkje in Zappa’s muzikale werkplaats, de studio. De
tijdens de sessies aanwezige fotograaf, Bill Gubbins, bracht iets
later een mooi fotoboek van die sessies uit; The Hot Rats Book
(2020). Minder fraai was het gebrek aan informatie op de originele
hoes met die prachtige infraroodfoto’s. Ik had altijd gedacht dat
die van Schenkel waren, maar die blijken van Andee Nathanson te
zijn, indertijd een jonge fotografe. Ik vond deze hoes enorm
inspirerend en ben daarom zelf ook bezig geweest met
infraroodfoto’s. Dus dank Andee.
‘Burnt Weeny Sandwich’ (1970) en ‘Weasels Ripped My Flesh’ (1970)
komen kort na elkaar op de markt van muziek en geluk. De hoes van
‘Burnt Weeny Sandwich’ was eigenlijk bedoeld voor een jazzplaat van
Eric Dolphy, maar de platenmaatschappij vond die niet zo geschikt.
Zappa wel. Het album is een echte sandwich, met twee doo-wop tracks
als opener en afsluiter: ‘WPLJ’ en ‘Valerie’ én het zijn niet eens
Zappa-composities. ‘WPLJ’ is van The Four Deuces, ‘Valerie’ is van
Jackie and the Starlites. Daartussenin twee tracks die we nog vaak
zouden gaan horen: ‘Overture to a Holiday in Berlin’ en ‘Little
House I Used to Live in’. Die laatste een beetje in de stijl van
‘King Kong’ en gevuld met solo’s. Het album sluit qua klank,
percussie, gitaar, blaasinstrumenten eigenlijk direct aan op Uncle
Meat en ook hier heeft Underwood naast Zappa een van de
belangrijkste rollen. Sommige tracks zijn outtakes van de sessies
voor ‘Hot Rats’.
Dat geldt minder voor ‘Weasels Ripped My Flesh’ met de prachtige
voorkant van Neon Park. Dit album bestaat vooral uit live-opnamen en
laat horen hoe The Mothers eind jaren zestig live klonken en wat er
verder allemaal on stage gebeurde. Zappa: “At this very moment on
stage we have drummer A playing in 7/8, drummer B playing in 3/4,
the bass playing in 3/4, the organ playing in 5/8, the tambourine
playing in 3/4, and the alto sax blowing his nose.” Fascinerend is
dat. Een deel van de tracks, bijna een medley: ‘Oh No’, gevolgd door
‘The Orange County Lumber Truck’ zou nog regelmatig te horen zijn.
Dat geldt ook, maar iets minder, voor ‘My Guitar Wants to Kill Your
Mama’; de song die zelfs als single uitgebracht werd en een snerende
tekst heeft: “Later I tried to call you, your mama told me you
weren’t there. She told me don't bother to call again unless I cut
off all my hair…” En dat in een tijd dat zowat iedereen lang haar
had. ‘Weasels Ripped My Flesh’ eindigt met de titelnummer, een
irritant lang aanhoudend gepiep en dan abrupt: “Good night boys &
girls . . . Thank you for coming to our concert”. Een typische
Zappa-opmerking, hij deed dat vaak zo en dan kon het ‘Rockin’
Teenage Combo’, zoals hij zijn band vaak liefkozend noemde, naar
huis. Dat ‘RTC’ had hij hard nodig om geld te verdienen om serieuze,
modern klassieke muziek te kunnen maken, zijn eerste prioriteit.
Een nieuwe stap in die serieuze richting vindt plaats in 1970.
Zappa had kennis gemaakt met dirigent Zubin Mehta. Mehta voelde wel
iets voor een concert met een rockband. Zappa was al die jaren
blijven componeren en wilde daarvan graag iets laten horen. Opnieuw
betaalde hij alles uit eigen zak. Het evenement vond plaats in
UCLA's Pauley Pavilion, een basketbalstadion met zo’n
veertienduizend bezoekers. Mehta dirigeerde het Los Angeles
Philharmonic Orchestra, Zappa een samengeraapt gezelschap van oude
Mothers: Collins, Mundi, Underwood, Preston, Sherwood en nieuw
leden: Jeff Simmons (1949- /bas, zang) en Aynsley Dunbar (1946-
/drums). Op het programma staat de ‘200 Motels Suite’, bestaande
uit: ‘Pound for a Brown, Oh No, Envelopes, Little House, Tuna
Sandwich, Redneck Eats, World’s Greatest Sinner, Holiday in Berlin,
Inca Roads, Strictly Genteel, Duke of Prunes, Who Needs the Peace
Corps?, Pound for a Brown reprise, Oh No reprise en Eric Dolphy
Memorial Barbecue’. Een verrassende set, met oude titels, maar ook
titels die pas jaren later zouden opduiken. Zappa heeft het concert
helaas nooit uitgebracht, hij was er niet zo tevreden over. Er zijn
wel bootlegs van in omloop. Ik mag het niet zeggen, maar die zijn
erg leerzaam ook al klinken ze beroerd. Quote van de dag is Zappa’s
opmerking als het hele spul begint: “Hit it Zubin!”.
Zappa had een hekel aan bootlegs, ze waren van inferieure kwaliteit
en hij verdiende er niets aan. In 1991 en 1992 draaide hij de zaken
om, Hij koos vijftien ‘populaire’ bootlegs en verkocht die onder
zijn eigen naam zonder er iets aan te veranderen als ‘Beat the
Boots’. Daar kan geen illegale verkoper iets tegenin brengen. Echter
zo komt het eventueel verdiende geld wel bij de rechtmatige eigenaar
terecht. Het UCLA-concert was dan misschien niet helemaal wat Zappa
verwacht had, het leverde een onverwachte wending op. In de zaal
zaten namelijk ex-Turtles Howard Kaylan (1947- /zang) en Mark Volman
(1947- /zang, gitaar). Na afloop gingen ze naar Zappa en die vroeg
of ze niet in zijn band wilde komen zingen, misschien daarbij
denkend aan de quote op zijn eerste album “I believe I could make
you as big as The Turtles”. Met twee daarvan in de eigen band moest
dat wel lukken. Zappa had zich ten aanzien van een band alweer
bedacht en was bezig een nieuwe groep samen te stellen. Aynsley
Dunbar had hij ontmoet in Amougies, Frankrijk. Zappa was daar na het
ontbinden naar toe gegaan om als gastheer te fungeren op het
meerdaagse festival. Soms speelde hij mee, waaronder een set met
Pink Floyd. Die is te zien en horen op: Pink Floyd, The Eary Years,
1969, Dramatis/Ation (2016). Dunbar speelde er met zijn band
‘Aynsley Dunbar Retaliation’ en had na Amougies al kort met Zappa
gespeeld in de kleine Hot Rats-band. Natuurlijk was Underwood erbij,
maar ook George Duke (1946-2013/keyboards) de fantastische pianist
die Zappa had gehoord tijdens opnames met Jean-Luc Ponty (1942-
/elektrische violen). De Franse violist nam in 1970 een album op:
“King Kong: Jean-Luc Ponty Plays The Music Of Frank Zappa” met
daarop: “King Kong, Idiot Bastard Son, Twenty Small Cigars, How
Would You Like To Have A Head Like That (de enige Ponty compositie),
Music For Electric Violin And Low Budget Orchestra en America Drinks
And Goes Home”. Op het album speelt George Duke elektrische piano,
maar in de studio zitten, naast enkele Wrecking Crew leden, ook
Arthur Tripp, John Guerin en Ian Underwood. Die laatste als
tenorsaxofonist en dirigent voor de langste track, ‘Music For
Electric Violin And Low Budget Orchestra’. In de Zappa-collectie is
dit een onmisbaar album, ook al doet hij op een korte gitaarsolo na
niet mee.
Jeff Simmons werd nu de bassist. In deze setting wordt: ‘Chunga’s
Revenge’ (1970) gemaakt, het album met een geeuwende Zappa op de
voorkant en een prachtige tekening van Schenkel aan de binnenzijde.
Sommige tracks waren ‘left-overs’ van de Hot Rats-sessies, zoals
‘Twenty Small Cigars’ en ‘Sharleena’. Op de hoes is te lezen dat:
“All the vocals in this album are a preview of the story from 200
Motels. Coming Soon.”. Spannend, zo’n boodschap. Kaylan en Volman
werden om contractuele redenen niet met naam genoemd, maar onder een
pseudoniem: ‘The Phlorescent Leech and Eddie’.
Met deze groep maakte Zappa kortere tracks, meer songgericht en
minder experimenteel. ‘Road Ladies’ klonk gewoon als een bluesnummer
zelfs. Het was even omschakelen, maar het album had sterkte
momenten, zoals de Hot Rats-leftovers, maar ook ‘Transylvania
Boogie; de instrumentale openingstrack, het titelnummer met
wahwah-sax-solo en ‘de enige livetrack op het album; ‘The Nancy and
Mary Music, parts 1-3’. Eigenlijk was dit een uittreksel uit een
heel ander nummer en wel ‘King Kong’. Hoe het precies zat was te
horen op ‘Road Tapes Venue #3’ (2016).
De samenwerking met Simmons liep spaak tijdens de opnamen voor
200 Motels, dus kwam Jim Pons (1943- /bas), ook een ex-Turtle in de
band. Hij is voor het eerst te horen op het wat ‘wilde’ album
‘Fillmore East, June 1971’. Het live opgenomen album werd uitgevoerd
alsof het een bootleg was, karig dus, zowel in uitvoering als
vormgeving. De muziek was rauw, primitief bijna. Een heel andere
Zappa-stijl dan we gewend waren. Volman en Kaylan voerden letterlijk
het hoogste woord, zongen geweldig, maar maakten vooral seksueel
getinte praatjes voor tien. Ze speelde het theater van een muzikant
op zoek naar vleselijke lusten en een groupie die wel wil, mits hij
zijn hit zingt. "These girls wouldn't let just anybody spew on their
vital parts. They want a guy from a group with a big hit single in
the charts!" Na veel gesoebat zingt hij die dan ook: ‘Happy
Together’. Je moet dan even weten dat dat een megahit is geweest van
The Turtles. Lachen daar in de Fillmore. De instrumentale nummers
als ‘Little House I Used to Live in’, ‘Willie the Pimp’ en Peaches
en Regalia’ klinken hier een stuk steviger en minder subtiel dan we
kennen, maar het werkt wel zo. George Duke was even uit de running,
in zijn plek speelt voor een korte periode Bob Harris. Don Preston
heeft een nieuw speeltje, de Mini-Moog die mag hij laten horen op
‘Lonesome Electric Turkey’.
‘Fillmore East’ was de warming-up voor ‘200 Motels’ (1971), het
grote project waar Zappa al maanden mee bezig was: een film over het
leven van een band ‘on the road’ met daarin, groupies, interviewers,
achtergebleven stadjes (Centerville), het gekmakende van tournees en
het altijd onderweg zijn en ga zo maar door. The Mothers spelen
zichzelf. Daarnaast treden in de film op: Theodore Bikel
(verteller), Ringo Starr (een dwerg die Zappa speelt), Keith Moon
(een non) en G.T.O’s Miss Janet (Neville) en Miss Lucy (Offerall).
De muziek wordt verzorgd door The Royal Philharmonic Orchestra onder
leiding van dirigent Elgar Howarth, Top Score singers onder leiding
van David van Asch met Phyllis Bryn-Julson als solosopraan, The
Classical Guitar Ensemble onder leiding van John Williams, verder
Ruth Underwood als extra percussioniste en Zappa’s eigen band.
Opgenomen wordt in Pinewood Studios onder regie van Zappa en Tony
Palmer. Palmer werkt als eerste met een nieuw, goedkoper, procedé om
alles met hulp van videocamera’s op te nemen en later ‘op te blazen’
tot de noodzakelijke 35mm film. Weinig gaat zoals gepland, deels
door gebrek aan ervaring, deels door gebrek aan geld en deels door
gebrek aan compleetheid van het script. Het orkest muit, want de
partituur is pittiger dan ze verwacht hadden van zo’n rock ’n roll
mannetje. Simmons stapt op, omdat hij teveel zichzelf moet spelen en
klaar is met die ‘comedy music’. Er wordt naarstig gezocht naar een
vervanger, uiteindelijk wordt dat de eerste die de deur binnenloopt
en dat is Martin Lickert, de chaufffeur van Starr. Lickert speelt
met zijn sappig Engels accent meteen een aardige rol in de film.
Zappa speelt de baspartijen zelf in, bij gebrek aan een goede
bassist. Palmer neemt in alle chaos de regie iets strakker in handen
om het project niet te laten mislukken en denkt later dat hij de
enige regisseur was.
Ondanks dat alles is er uiteindelijk toch een film gekomen én een
album met filmmuziek. De film werd in eerste instantie flink
bekritiseerd, vaak vanwege te hoge verwachtingen, maar wordt
inmiddels gezien als een cultfilm met een goed beeld van de
tijdgeest.
Om de film te maken en de soundtrack te slijten sloot Zappa een
contract met United Artists. Dat leek toen mooi, maar ‘200 Motels’
is daardoor het enige album dat niet in de reeks op Zappa Records
uitgebracht kon worden. United Artists maakte er een mooi album van,
compleet met poster en boek met prachtige foto’s van de filmopnames.
Het gaf een indruk van de film, want die kregen we voorlopig niet te
zien. Twijfels kregen we er ook bij, gezien de tekst op de
binnenhoes: “This music is not in the same order as in the movie.
Some of this music is in the movie. Some of this music is not in the
movie. Some of the music that's in the movie is not on the album.
Some of the music that was written for the movie is not in the movie
or the album. All of this music was written for the movie, over a
period of 4 years. Most of it (60%) was written in motels while
touring. The rest of it was either done at home or in our rented
flat in London, just prior to shooting. The Overture is a
cosmeticized version of one of the theme from 'A Holiday in Berlin,
Full Blown' and 'Would You Like A Snack?' is a vocal version of the
same theme. Some of the situations described in the song texts are
real. Some of them are not so real. You decide."
De muziek bij de film was voornamelijk twintigste eeuwse klassieke
muziek , niet bepaald een rock ’n roll plaatje. De ouverture was een
bekend thema, namelijk ‘Holiday in Berlin’, maar nu voor
symfonieorkest. Sowieso was er weinig rock, een paar liedjes, zoals
het geweldige ‘Lonesome Cowboy Burt’, waarvoor Jimmy Carl Black
opgetrommeld werd, ‘Daddy, Daddy, Daddy’ en ‘What Will This Evening
Bring Me Tomorrow’ waren aardig en pas in ‘Magic Fingers’ kwam een
gitaarsolo voor. De finale, ‘Strictly Genteel’ begon met gesprekken,
maar ging uiteindelijk rockend ten einde. Er kwam heel wat langs op
het album: ‘Touring Can Make You Crazy’, ‘I’m Stealin the Towels’
(over het vertrek van Simmons) en natuurlijk ‘Penis Dimension’. Het
leidde her en der nogal tot ophef. Zo ging het geplande bijbehorende
promotieconcert in Royal Albert Hall niet door, omdat het bestuur
vond dat de teksten obsceen waren. Op het verzoek van Zappa ze iets
in te wijzigen werd niet ingegaan. Het kostte hem een vermogen en
hij spande dan ook een rechtszaak aan. Het werd een hilarische
rechtszaak, met uiteindelijk alleen verliezers.
Rykodisc deed er alles aan om het album op cd uit te brengen in hun
reeks Zappa-heruitgaven in de jaren negentig. Dat lukte, maar ze
gingen er bijna failliet door. Het resultaat mocht er echter wezen
(1997). De weduwe van Zappa, Gail dus, had er wat kritiek op, maar
dat mocht de pret niet deren. Ter gelegenheid van het Holland
Festival (2000) werd de complete versie, niet de film-versie, van
200 Motels uitgevoerd in aanwezigheid van Gail. Iedereen had
verwacht dat die uitvoering op cd zou worden gezet, maar er was
achter de schermen gedoe en wantrouwen. Uiteindelijk werd het 2015.
Esa-Pekka Salonen dirigeert dan de Los Angeles Philharmonic en Los
Angeles Master Chorus. Op het podium een verrassende aanwezige: Ian
Underwood en een verrassend afwezige, Dweezil. Het hoe en waarom
daarvan werd later pas duidelijk. De uitgave klinkt als een klok,
maar heeft weinig te maken met de uitgave uit 1971. Die blijven dus
naast elkaar bestaan.
Na het werken aan ‘200 Motels’ maakte Zappa met The Mothers een
tournee door Europa. Een tournee waar de pech de band achtervolgt.
Het begint in Montreux, waar tijdens het concert brand uitbreekt en
zowel publiek als band de zaal in allerijl moet verlaten. Iedereen
komt veilig het pand uit, maar dat brandt volledig af en alle
apparatuur is verloren. De ook aanwezige band Deep Purple vereeuwigt
de gebeurtenis in hun nummer ‘Smoke on the Water’: “We all came out
to Montreux on the Lake Geneva shoreline to make records with a
mobile. We didn't have much time. Frank Zappa and the Mothers were
at the best place around. But some stupid with a flare gun burned
the place to the ground. Smoke on the water, fire in the sky.”
(1971). Met gehuurde en geleende spullen gaat de band alsnog verder
naar Londen, het Rainbow Theatre. Daar duwt een dolgedraaide
aanwezige Zappa van het podium met ernstige gevolgen: een reeks
breuken, kneuzingen in rug, armen en benen, hersenschudding en
gebroken stembanden. Iedereen ter plekke dacht dat hij het niet
overleefd had. Zappa verbleef lange tijd in het ziekenhuis voordat
hij naar huis kon vliegen. Daar moest hij nog geruime tijd in een
rolstoel zitten en van alles opnieuw leren, zoals lopen, praten en
gitaarspelen. Door de val was een been korter, iets dat hij later
zelf zou parodiëren in ‘Dancin’ Fool’ (1979). Zijn stem kwam terug,
maar was wel lager dan eerst. De gebeurtenis leidde opnieuw tot het
eind van The Mothers, Zappa kon niet anders en wenste iedereen het
beste en wie weet tot ziens.
Om de tijd te overbruggen bracht hij een live-album uit: ‘Just
Another Band from L.A.’ (1972); een album met slechts vijf tracks,
waaronder een lp-kant vullende: ‘Billy the Mountain’. Het is het
hilarische verhaal van een berg, Billy, die met zijn vrouw, een boom
genaamd Ethel, door Amerika trekt om zijn royalty’s te halen.
Onderweg gebeurt er van alles. De teksten werden aangepast aan de
omgeving waar de band optrad. Op kant twee, twee oude bekenden:
‘Call Any Vegetable’ en ‘Dog Breath’, maar dan in spetterende,
versnelde rockuitvoering met dito gitaarsolo. Tussendoor komt
self-made man ‘Eddy Are You Kidding’ langs en de Canadese
‘Magdalena’ die door haar vader misbruikt wordt :” My daughter dear,
do not be concerned when your Canadian daddy comes near…” Niet
bepaald een alledaags onderwerp om over het voetlicht te brengen. Na
‘Fillmore East’ was dit album, qua klank en uitvoering een
verademing, het klonk een stuk beter.
Vier maanden later mochten we naar de winkel voor Waka/Jawaka
(1972) en weer vier maanden later nog eens voor ‘’ The Grand Wazoo’
(1972). Dat Zappa ondanks alle handicaps niet kon stilzitten
bewijzen deze twee albums. Met de gitaar op schoot, zittend in de
rolstoel, dirigeerde hij een, wat het best te omschrijven is als,
bigband. Beide albums zijn vooral instrumentaal en bestaan in de
bezetting uit een flinke verzameling uitstekende studiomuzikanten.
Op ‘Waka/Jawaka’ staan een paar bekende namen: George Duke, Don
Preston, Jeff Simmons (!) en Aynsley Dunbar, maar ontbreekt
Underwood. Opvallend is de uitgebreide blazerssectie. Bij ‘The Grand
Wazoo zijn dat er nog veel meer, maar ontbreekt nu ook Simmons. Op
de hoes van ‘Waka/Jawaka’ is op de kranen te lezen ‘Hot’ en ‘Rats’,
waarmee Zappa aangeeft dat het hier gaat om een vervolg op Hot Rats.
In zekere zin klopt dat, in andere zin zijn deze twee albums
misschien meer jazz dan rock, waarbij het accent bij ‘Hot Rats’ meer
ligt op het rockelement. De twee/drie Turtles waren niet meer te
bekennen en ik moet zeggen dat ik dat op dat moment niet heel erg
vond. Wat ze deden was niet slecht, ze zongen uitstekend, maar soms
ging dat ten koste, vond ik, van de muziek. Deze twee albums was
toch meer ‘mijn’ muziek en ik genoot dan ook met volle teugen.
Daarbij vroeg ik me wel af waarom Zappa niet bekender werd in
jazzkringen met stukken muziek als ‘Blessed Relief’. De Fender
Rhodes-solo van Duke, dat is echt pure jazz. Meteen werd ook
duidelijk dat Zappa het gitaarspelen niet verleerd had, de
verschillende solo’s zijn een genoegen om naar te luisteren. Ter
gelegenheid van ‘The Grand Wazoo’ maakte Zappa een heel korte
tournee door Europa met een twintigmansband, waarin Duke was
vervangen door Underwood. In de Houtrusthallen in Den Haag, of all
places, kreeg die een staande ovatie.
Zoals al eerder geschreven, bij Zappa was het altijd ‘expect the
unexpected’. Die houding bleek hard nodig voor ‘Over-Nite Sensation’
(1973). Wat stond er op die schijf achter die prachtige tekening van
David B. McMacken? Was dit soul, funk? Was dit Zappa? Het was in
ieder geval een enorme ommezwaai. Het volledig vocaal gedomineerde
album had een heel andere klank, dieper, warmer en Zappa’s lagere
stem was nogal op de voorgrond gemixt. Hij zong zelf veel meer en
werd begeleid door een heel nieuwe band: beide Underwoods, George
Duke, Jean-Luc Ponty, Ralph Humphrey (1944- /drums), Sal Marquez
(?/trompet, zang) en de broers Fowler, Tom (1951- / bas) en Bruce
(1946- / trombone). Op twee tracks horen we de nogal typische stem
van Ricky Lancelotti en idem die van Kin Vassey. Maar wie waren die
zangeressen? De Zappaettes? Dat stond nergens, maar je hoorde ze
overal op het album. Jaren later werd duidelijk dat dit Tina Turner
was, geflankeerd door enkele Ikettes: Debbie Wilson en Linda 'Lynn'
Sims. Het album was opgenomen in Bolic Studios, de nieuwe studio van
Ike Turner. De dames hingen daar rond en wilden best meezingen. Ike
vond het minder en verbood een naamsvermelding op de hoes, bang voor
gezichtsverlies of zo. Als dat wel was gebeurd was de sensatie van
het album waarschijnlijk nog groter geweest. ‘Over-Nite Sensation’
heeft een groot aantal tracks die later zouden blijven terugkeren
tijdens liveshows: ‘Camarillo Brillo’, ‘I’m the Slime’, ‘Dirty
Love’, maar vooral ‘Montana’ en ‘Dinah-Moe Humm’. De eerste gaat
over een ‘dental floss ranch’ (hoe verzin je zoiets?) de tweede is
wat pikanter: “I couldn't say where she's coming' from, but I just
met a lady named Dinah-Moe Humm. She stroll on over, say look here,
bum, I got a forty-dollar bill say you can't make me cum (Y'jes
can't do it)’. De muzikale emoties lopen hoog op, net als het
taalgebruik. Een langere, slepender, geilere en broeierigere versie
staat op ‘Have I Offended Someone’, het verzamelalbum uit 1997.
|
Al met start hier een nieuwe fase in het werk van Zappa. Dat
geldt ook voor de muziek, George Duke komt hier prominenter in het
geluidsbeeld en dat zal nog even zo blijven.
‘Over-Nite Sensation’ was het eerste album op Zappa’s nieuwe label
‘Discreet’, de andere twee labels waren inmiddels opgeheven. Wel
jammer van dat lelijke logo op die prachtige tekening voorop de
hoes.
Het meest succes had Zappa met ‘Apostrophe(‘)’ (1974), het album
kwam zelfs in de hitlijsten (10e plek). Dat was nog niet eerder
gebeurd. Dat had niet alleen te maken met de sound van het album,
maar ook het verhaal van ‘Nanook’ en de ‘Yellow Snow’ aan de ene
zijde en ‘Stinkfoot’ aan de andere zijde van het album. ‘The Yellow
snow’ gaat over een droom waarin de hoofdpersoon, Nanook, een Eskimo
is. Zijn lievelingszeehond wordt door een pelsjager neergeknuppeld
met een loden sneeuwschoen. Daarop wordt Nanook zo boos dat hij de
man met gele sneeuw (sneeuw met urine) inpepert. Die raakt blind en
moet om daarvan te genezen uren over de toendra lopen richting Saint
Alfonzo waar Father O’Blivion werkt. ‘Stinkfoot’ is hilarisch:
“Y'know, my python boot is too tight, I couldn't get it off last
night. A week went by, an' now it's July, I finally got it off an'
my girl-friend cry "You got stink foot!”
‘Apostrophe(‘)’ is vreemd genoeg een soloalbum. Zappa zette zijn
musici in op plekken die nodig waren, met als gevolg een waslijst
aan mensen die meegeholpen hebben. Daar zitten bijdragen bij die op
de plank lagen en nu goed gebruikt, zoals de stem van Collins en
baswerk van Dmochowski, de bassist ten tijde van ‘Waka/Jawaka’ en
‘The Grand Wazoo’. Maar er duikt ook iemand op als Jack Bruce
(bassist van The Cream) en beide violisten, Sugercane Harris en
Ponty. Zappa knutselde in de studio een prachtig geluidsbeeld en
presenteerde ons dat aldus. Niet meteen opvallend in de rij was de
naam van Napoleon Murphy Brock (1945- /sax, fluit, zang), maar dat
zou gauw veranderen. Voor zowel ‘Over-Nite Sensation’ als
‘Apostrophe(‘)’ ontving Zappa een gouden plaat, de naam Zappa was
bekend aan het worden bij een groter publiek.
Een kleine verjaardagsuitbreiding van ‘Apostrophe(!)’ was ‘The Crux
of the Biscuit’ (2016) met alternatieve takes en mixen én een nieuw
nummer ‘Energy Frontier’.
Alle muzikale ontwikkelingen uit deze periode komen samen op
‘Roxy & Elsewhere” (1974); de virtuositeit, de humor, de
gelaagdheid, het tempo. Zappa had inmiddels topmusici om hem heen
verzameld, mensen die alles konden én wilden spelen. Voor de
concerten in de Roxy had hij de band uitgebreid met een extra
drummer: Chester Thompson (1948- ). Op een enkel concert doen
ex-Mothers Simmons en Preston mee. ‘Roxy’ heeft een warme klank,
maar belangrijker, je hoort meteen dat hier met plezier gemusiceerd
wordt. Zappa vertelt in de diverse inleidingen, de ‘Preambles’,
uitgebreid over de inhoud van de songs, zoals over zijn jeugd in
‘Village of the Sun’ en zijn voorliefde voor goedkope monsterfilms
in ‘Cheepnis’. Hij trakteert ons op een ‘medley’ van oud werk in
‘Son of Orange County’ en ‘More Trouble Every Day’. De vroegere
lp-kant vier wordt gevuld met ‘Be-bop Tango’, een stuk complexe
jazzmuziek, uitgevoerd door Duke, met daarbij een grote ruimte voor
‘audience participation’. Dat wordt vervolgens op het verkeerde been
gezet, want als iedereen toch bezig is, is het tijd voor de blues.
In het begin horen we de onvergetelijke quote van Zappa: “Jazz is
not dead, it just smells funny!” Het album is een van de
hoogtepunten van Zappa’s werk. De bijbehorende film kon vanwege een
synchronisatiefout pas in 2015 gepresenteerd worden. Vanwege de
blijvende populariteit werd in 2014 ‘Roxy by Proxy’ uitgebracht,
nieuw, nog onbekend en onbewerkt werk uit de drie concerten. Maar
dat was nog niet genoeg, De bijna ultieme uitvoering kwam vier jaar
later: ‘The Roxy Performances’ (2018), een 7-cd box (!) met alle
muziek van de drie dagen en wat extra’s in de vorm van de studio
sessies daarna. Wat wil een mens nog meer.
Na zo’n album kan een volgende alleen maar tegenvallen en dat
deed ‘One Size Fits All’ (1975) dan ook. De meningen zijn erg
verdeeld, veel vinden dit een van de beste albums, ik denk daar heel
anders over, ik vond en vind het ondanks de prachtige hoes te
‘populair’ klinken, Zappa ‘goes commercial’, zoiets. ‘Inca Roads’ is
een geweldige track net als ‘Florentine Pogen’, maar dan had ik had
wel gehad. Met ‘Inca Roads’ was wel iets aan de hand: “ The basic
tracks for Inca Roads and Florentine Pogen were recorded live at
KCET TV, L.A. during the production of our TV-special. The guitar
solo in Inca Roads was recorded live during our 1974 concert in
Helsinki, Finland.” Zappa plakte de solo van het ene concert in die
van het andere. Dat werd iets dat hij nog veel vaker zou gaan doen,
hij had er zelfs een naam voor: ‘Xenochrony’. Als luisteraar had je
het niet eens in de gaten, zo goed kon hij dat. Een album als ‘Sheik
Yerbouti’ hangt aan elkaar van de ‘Xenochrony’.
De band blijkt wat uitgedund: Duke, Brock, Thompson, Ruth Underwood
en Tom Fowler. Omdat die laatste zijn hand had gebroken is als
vervanger James ‘Bird Legs’ Youman (?, onbekend) aangetrokken. Zappa
zal heel blij geweest zijn met de bijdrage van zijn voormalige
gitaarheld ‘Johnny Guitar Watson, die hier echter alleen zingt op
‘San Ber’dino’ en ‘Andy’. En wie is ‘Bloodshot Rollin’ Red op
mondharmonica? Nooit eerder van gehoord. Later hoorden we dat dat
niemand minder was dan Captain Beefheart. Daar ging het niet zo goed
mee en ondanks eerdere verwijten hielp Zappa zijn oude jeugdkameraad
op weg door hem op te nemen in de band. Die actie krijgt een vervolg
op ‘Bongo Fury’ (1975), een voornamelijk live-album met, inderdaad,
Don van Vliet als special guest star. Dat is een voornamelijk
bluesgericht album, met genoeg weirdness van Beefheart, zowel in
poëtische vorm als met sopraaansaxbijdragen. Magic! Er staan
schitterende tracks op als ‘Carolina Hard-core Ecstasy’, ‘Advance
Romance’, maar de knaller is ‘Muffin Man’ met een enorme
gitaaruitspatting aan het slot. De twee niet live tracks, ‘200 Years
Old’ en ‘Cucamonga’ vind ik wat gezapige tracks die Zappa er van mij
wel af had mogen laten. Het is het laatste album waar de naam ‘The
Mothers’ op prijkt, alle albums hierna gaan onder Zappa’s eigen
naam. The Mothers staan er in opnieuw gewijzigde bezetting: Duke,
Brock, Thompson (alleen de studiotracks) en beide Fowlers. Nieuw
zijn Denny Walley (1943- /gitaar) en ‘cute little drummer’ Terry
Bozzio (1950- ).
En net als je denkt dat alles weer loopt gaat het opnieuw
gruwelijk mis. Zappa had ontdekt dat compagnon Herb Cohen iets
teveel geld uit de pot haalde en bovendien artiesten waar Zappa niet
achter kon staan aantrok voor hun Discreet-label. Het kwam tot een
breuk en een wederzijdse rechtszaak, met behoorlijk nare gevolgen.
Het geld dat beiden, na een andere rechtszaak, hadden gekregen van
de opbrengsten van de oude Mothers albums, werd bevroren én Zappa
mocht en kon niet meer bij zijn al opgenomen werk. Daarom maakte hij
een nieuw, feitelijk een solo-, album, en overhandigde de tapes
direct aan Warner Bros, de distributeur van Discreet: ‘Zoot Allures’
(1976). De naam komt uit het Frans ‘Zut Alors’, zoiets als ‘shit’
hier. In feite is de enige muzikant die op elk nummer meedoet
Bozzio, voor de andere bijdragen maakt Zappa gebruik van een
dertiental musici, waaronder oudgediende Ian Underwood (saxen), Don
van Vliet, Roy Estrada en Andre Lewis (keyboards). Met die laatste
twee plus Bozzio had Zappa in opmerkelijk kleine bezetting een korte
tournee door Australië en Japan gemaakt. Enkele tracks,
gitaarsolo’s, komen op ‘Zoot Allures’: ’Black Napkins’ en het
titelnummer. Beide gitaarsolo’s worden inmiddels gerekend tot de
‘signature pieces’, die strikt voorbehouden zijn aan Zappa. (Het
derde en laatste signatuurwerk is ‘Watermelon in Eastern Hay’). Nog
meer significants hier: ‘The Torture Never Stops’ en ‘Disco Boy’. De
laatste over iemand op zoek naar een date en de roos uit het haar
kamt: “Disco Boy, run to the toilet, honey, comb your hair, pucker
yer lip, 'n check yer shoulder, 'cause some dandruff might be hidin'
there!” Maar uiteindelijk gaat ze er met een ander vandoor. Het
lange ‘The Torture Never Stops’ was ooit bedoeld voor Captain
Beefheart, maar die kreeg het niet goed onder de knie. De ‘song’
heette toen nog ‘Night of the Iron Sausage’ (en daarvoor ‘Why
Doesn't Somebody Get Him a Pepsi?). Een van zijn betere versies is
te horen op ‘You Can’t Do That On Stage Anymore, vol. 4’. Deze
versie met ‘recreational activities’ lijkt uit een fantasyfilm te
komen met martelkamers in de kerkers. Auditief en tekstueel en
prachtige track.
Vier van de negen tracks op ‘Zoot Allures’ zouden vaak live gespeeld
(gaan) worden.
Onder de ban van de rechtszaken had Zappa nog het oude contract
lopen bij Warner/WEA. Hij moest daar nog vier albums via Discreet
Records maken. De tapes lagen in feite klaar en daarom besloot hij
ze allemaal ineens te presenteren. In eerste instantie wilde WEA
daar niet aan en zocht Zappa zijn heil elders, bij Phonogram. De
vier albums werden gevoegd in een box, genaamd ‘Läther’. Een
speciaal project als dit kon de rechterlijke claims omzeilen. Er
waren al proefpersingen gemaakt toen WEA lucht kreeg van het plan en
Phonogram op het matje riep. De geschiedenis, denk Lumpy Gravy,
herhaalt zich hier. Zappa besloot in een woedende reactie alle
albums via de radio te laten horen, met als gevolg een reeks
inferieure bootlegboxen onder de naam ‘Lather’. Zappa’s ‘Läther’
werd in 1996 alsnog uitgebracht en vervolgens nog eens in 2012.
Vreemd genoeg zijn die twee niet hetzelfde in vormgeving en
samenstelling. Dat geeft dan weer te denken.
WEA koos nu eieren voor hun geld en bracht in eerste instantie
‘Zappa in New York’ uit (1978). In eerste instantie volgens de deal,
maar bij mij was de dubbel-lp merkwaardig kort, de binnenhoes
merkwaardig leeg. Nog een geschiedenisherhaling, want WEA had na die
eerste worp (nu collectors items)een aantal tracks gecensureerd en
verwijderd, met bovengenoemde gevolgen. ’Titties & Beer’ werd
beknot, ‘Punky’s Whips’ verwijderd. Die laatste ging over een
zogenaamde dweperij van Bozzio met het haar van Punky Meadows van
diens Angel. “His hair's so shiny and it's done real nice 'til I
squirm with ecstasy! Punky, Punky, give me your lips to die on . .
.” WEA voelde nattigheid, ook al had Zappa toestemming van Meadows.
Ondanks dat alles is het toch een prachtig album, met oude en nieuwe
gezichten en bandleden uit het orkest van The Saturday Night Show.
On stage in New York: Ray White (?/zang, gitaar), Eddie Jobson
(1955- /keyboards, viool), Patrick O'Hearn (1954- /bas, zang), Terry
Bozzio en Ruth Underwood en de vele gastmusici, waaronder de Brecker
bros. Populair tijdens concerten werden: “Honey, Don't You Want A
Man Like Me?’, ‘Big leg Emma’(!) en ‘The Illinois Enema Bandit’. Die
laatste geweldig gezongen door White. Het is een waar verhaal: “This
is a true story about a famous criminal from right around Chicago.
This is the story of Michael Kenyon, a man who's serving time at
this very moment for the crime of armed robbery. It so happens, that
at the time of these robberies, Michael decided to give his female
victims a little enema—apparently, there was no law against that.
But his name lives on—Michael Kenyon, the Illinois Enema Bandit!”
Meest opvallende track is ‘The Black Page’. Wonderdrummer Bozzio
kreeg van Zappa een papier voorgeschoteld, waarop het werkelijk
zwart zag van de noten. “Can you play that?”. Na enkele weken
studeren kon hij het! Gelukkig bestaat er voor de simpele lieden in
het publiek een ‘easy teenage version’.
In 1993 werd ‘New York’ uitgebracht met vijf extra tracks: ‘Punky’s
Whips’, ‘I’m the Slime’, ‘Pound for a Brown’, ‘Cruisin’ for Burgers’
en ‘The Torture Never Stops’. Twee van de vijf zijn Uncle Meat
gerelateerd.
Zappa had nog de gelegenheid het album te bewerken met talloze
overdubs voordat het uitkwam. Ruth Underwood zorgde daarbij voor
'various humanly impossible overdubs' en werd bijgestaan door ene Ed
Mann. Die naam zou snel terugkeren.
In 2019 verscheen een luxe 5cd-versie van het concert in New York,
aangevuld met ‘bonus concert performances’ en’ vault content’. Deze
40e verjaarseditie was verpakt in een doos in de vorm van een New
Yorks putdeksel.
De resterende drie albums werden door WEA afgeraffeld en lieten
ons indertijd in verbijstering zitten: ‘Studio Tan’, ‘Sleep Dirt’ en
‘Orchestral Favorites’. Allemaal verpakt in ‘crisishoezen’ met werk
van Gary Panter en nul informatie op de hoes. ‘Studio Tan’ (1978) is
ondanks dat een heel sterk album met vier nummers, het kantlange
‘Greggery Peccary’ en ‘Let Me Take You To The Beach’, ‘Revised Music
For Guitar & Low Budget Orchestra’ en ‘REDUNZL’. ‘Greggery Peccary’
gaat door in de traditie van ‘Billy the Mountain’, alleen hebben we
hier te maken met een zakenzwijn en de uitvinding van de kalender.
Het is een geweldige tekst gezet op fantastische muziek. ‘Let Me
Take You To The Beach’ is een zomers nummer met meezingbare tekst:
“Lemme take you to the beach La-la-la-la-la-la-la-la-lahhh. Bring
the weenies, I'll bring the soft drinks and the cookies. Everybody's
in love!” Een hit hier in huis. Serieuzer gaat het er aan toe in
‘Revised Music For Guitar & Low Budget Orchestra’. Dat is een
bewerking van de track die eigenlijk Jean-Luc Ponty ons liet horen
op zijn album ‘King Kong. Net als toen wordt deze versie vooral
uitgevoerd door studiomusici. ‘REDUNZL’, later ook ‘RDNZL’ past qua
geluid een beetje na ‘The Grand Wazoo’, maar is dan weer meer rock.
Opvallend is het duizelingwekkende intro dat iets heeft van de
muziek van Conlon Nancarrow. Even heel simpel: Nancarrow perste
gaatjes in papier en liet dat afspelen door pianola’s, maar dan wel
in een absurde hoeveelheid en snelheid. Het werk van Nancarrow is
zonder meer terug te horen in Zappa’s werk.
Met ‘Sleep Dirt’ (1979) ging het ook richting Wazoo of ‘Hot Rats’
met een aantal prachtige tracks en solo’s: ‘Filthy Habits’ (wat een
begin), ‘Flambay’, ‘Spider of Destiny’, ‘Regyptian Strut’, ‘Time is
Money’, ‘Sleep Dirt’ en ‘The Ocean is the Ultimate Solution’. De
grootste verrassing in eerste instantie is het titelnummer, Zappa
soleert op een akoestische gitaar! De enige begeleiding kwam van
Youmans op een andere akoestische gitaar. Een bijzondere parel in
Zappa’s werk. Een van de meer onderzoekende, diepgaande tracks is
‘The Ocean is the Ultimate Solution’, opgenomen met O’Hearn en
Bozzio. Een track voor gitaartovenaars.
Een tweede verrassing kwam in 1995 bij de rerelease op cd; op drie
instrumentale tracks werd plotseling gezongen door Thana Harris.
Beetje vreemd, maar wel okay. Ze waren onderdeel van een project dat
het nooit bracht tot een releaseversie, de musical ‘Hunchentoot’.
Waarschijnlijk had Zappa de vocalen weggelaten met het idee de
musical nog ooit nog eens uit te brengen.
Met het derde lelijke eendje was deze serie klaar: ‘Orchestral
Favorites’. Zappa had nogmaals zijn muziek door een orkest laten
uitvoeren en wel In Royce Hall, UCLA, September 18-19, 1975. Een
flinke sectie studiomusici vormde een tijdelijk orkest: Abnuceals
Emuukha Electric Symphony Orchestra, met Michael Zearott,
afgewisseld met Zappa, als dirigent. Andere bekenden op het podium:
Ian Underwood, Terry Bozzio en Bruce Fowler. Sommige namen kom je
tegen op ‘The Grand Wazoo’. Op het menu: ‘Strictly Genteel’,
‘Pedro's Dowry’, ‘Naval Aviation In Art’, Duke Of Prunes’’ en ‘Bogus
Pomp’. De eerste twee en de laatste zijn ‘bewerkingen’ van de muziek
van 200 Motels. De ‘Duke of Prunes’ is hier een heel statige en de
enige met gitaarsolo. Ondanks alle karigheid is dit een mooi album.
De ‘waarheid’ kwam aan het licht in 2019 met de release van een 3-cd
set: ‘Orchestral Favorites 40th Anniversay’. Daarop staat alles dat
er gespeeld is zonder de studio-ingrepen en ‘numerous overdubs’, van
Zappa. Daarin was hij heel sterk, maar ook heel stellig. De lat lag
immers heel hoog bij hem. Uit het boekje bleek dat Captain Beefheart
in de toegift had gespeeld, maar dat bleek helaas niet opgenomen,
tenminste niet legaal. Op bootlegs is hij wel te horen. Het was
aardig geweest als ze daarvan alsnog iets hadden toegevoegd, nu
loopt de tape, lees de cd, plotseling af.
Verwarrend was het als fan wel. ‘Zoot Allures’ was in feite
jonger dan de drie albums hierboven, maar kwam eerder. Nog meer
verwarring was er bij het concert in Ahoy in 1978. Daar hoorden we
niets dan onbekend werk, wisten wij veel. Zappa bleek inmiddels de
rechtszaken gewonnen te hebben en had daardoor al zijn materiaal
terug. Dat niet alleen, hij had ook een nieuwe platenmaatschappij
opgezet, Zappa Records. Die werd gedistribueerd door Phonogram. Ook
bleek hij een nieuwe band te hebben én een nieuw album: ‘Sheik
Yerbouti’ (1979). Verwarrend was ook dat ‘Orchestral Favorites’ ná
‘Sheik Yerbouti’ uitkwam. ‘Sheik Yerbouti’ (shake your body) is
opnieuw een dubbelalbum, maar dan met een heel nieuw geluid, beetje
punkerig, new-wave-achtig, maar helemaal in Zappa-stijl. Het album
is een van Zappa’s betere en kent nauwelijks een zwak moment. Ook de
band is een ijzersterke met in de ritmesectie de bekende Patrick
O’Hearn en Terry Bozzio en daarbij de nieuwelingen: Adrian Belew
(1949- /gitaar, zang), Tommy Mars (1951- /keyboards, zang), Peter
Wolf (1952- /keyboards) en de al in New York opduikende Ed Mann
(1954- /percussie). Op diverse plekken horen we in de achtergrond:
Davey Moire, Andre Lewis, Napoleon Murphy Brock en Randy Thornton.
David Ocker speelt klarinet op ‘Wild Love’. Op het album staat een
hele reeks ‘klassiekers’ (in Zappakringen dan): ‘I Have Been in
You’, ‘Broken Hearts Are for Assholes’, Bobby Brown’, Baby Snakes’,
‘City of Tiny Lights’, ‘Dancin’ Fool’, ‘Jewish Princess’, ‘Wild
Love’ en ‘Yo Mama’. ‘City of Tiny Lights’ is zelfs het meest
gespeelde live-werk, met ’Bobby Brown’ op de vierde plek en ‘Dancin’
Fool’ als negende. ’Bobby Brown’ werd een hit (!) in Duitsland en
Noorwegen, wat Zappa opnieuw deed opmerken dat ze waarschijnlijk
niet naar de tekst luisterden of die niet begrepen, alhoewel die
toch best duidelijk is: ´”… Got a job doin' radio promo. An' none of
the jocks can even tell I'm a homo. Eventually me 'n a friend sorta
of drifted along into S&M. I can take about an hour on the tower of
power 'long as I gets a little golden shower…” Teksten over seks
kwamen steeds vaker voor bij Zappa. Het was iets dat de Amerikanen
bezighield vond hij en een onderwerp waarover je het best gewoon kon
hebben. Niet iedereen was het met hem eens, soms lag het accent er
wel iets teveel op. ‘Dancin’ Fool’ is dan leuker en gaat over
hemzelf: “I don't know much about dancin' that's why I got this
song. One of my legs is shorter than the other 'n both my feet's too
long…”. Na de val van het podium had Zappa een verschil in
beenlengte. Uiteindelijk gaat het niet zo goed met de ‘dancing
fool’, hij heeft heroïne nodig om te dansen en het aan te leggen met
iemand. In dit geval is ze Joods, “love your nails”.’ Jewish
Princess’, de aansluitende track, ging een stapje verder: “I want a
nasty little Jewish Princess (La-la-la) with long phony nails and a
hairdo that rinses (Wee-oo-oo), a horny little Jewish Princess… I
just want a Princess to ride…”. Het leverde hem venijnig commentaar
en klachten op van de conservatieve Joodse organisatie B'nai B'rith
en ADL (Anti-Defamation League). In een reactie liet Zappa weten:
“It’s a noisemaking organization that tries to apply pressure on
people in order to manufacture a stereotype image of Jews that suits
their idea of a good time." ‘Yo Mama’ is een magistrale afsluiter
van het album, wat een solo! Door de opzet, muziek, afgewisseld met
geluids- en tekstfragmenten zou je ‘Sheik Yerbouti’ een moderne
variant van Uncle Meat kunnen noemen. Op dat album maakte hij nog
melding van alle overdubs, hier maakt hij veel gebruik van
‘Xenochrony’, de gitaarsolo’s van een concert plakken op een
ritmetrack uit een ander. Zappa was altijd erg vooruitstrevend en
steeds op zoek naar nieuw geluid, nieuwe technieken. Dit album is
daarvan een uitstekend voorbeeld.
Even recapituleren: in maart 1979 kwam ‘Sheik Yerbouti’ uit, in
mei ‘Orchestral Favorites’ en in november ‘Joe’s Garage Act. 1’. Een
druk jaar dus. ‘Joe’s Garage’ bestaat uit drie delen,
respectievelijk act 1 en act 2&3, of het geheel gebundeld op een
dubbel-cd. ‘Joe’s Garage’ is een "cheap kind of highschool play"
(Zappa). De kern van het verhaal wordt verteld door de ‘Central
Scrutinizer’; dat is een stem van de dictatoriale overheid; beetje
Big Brother-achtig. Joe, een wat oudere puber, speelt graag gitaar,
vormt een garagerockband met vrienden en heeft weinig succes met
vriendinnen. Allemaal heel normaal. Het verhaal draait als de
regering muziek verbiedt en het spelen of luisteren ervan illegaal
wordt. Joe loopt vast, raakt in de put en komt er bovenop door de
hulp van een religieus genootschap aan wie hij vervolgens al zijn
geld geeft. De seksuele behoefte worden vervuld door van
overheidswege ter beschikking gesteld robots. Maar, als Joe in een
roes van opwinding, een robot molt wordt hij gevangen genomen.
Eenmaal vrijgelaten komt hij in een wereld waar muziek inmiddels
wordt gezien als crimineel handelen of – gedrag. Echter in zijn
hoofd speelt hij de ene na de andere imaginaire gitaarsolo - dat
zijn natuurlijk al die prachtige solo’s die wij wel mogen horen.
Uiteindelijk komt het, geheel volgens Amerikaanse traditie, allemaal
goed. In ‘A Little Green Rosetta’ zet Joe muziek en zijn imaginaire
gitaar aan de kant en krijgt een fatsoenlijke baan bij de ‘Utility
Muffin Research Kitchen Facility’. Het is een Zappiaans grapje, want
dat is de naam van Zappa’s gloednieuwe, eigen studio in de kelder
van zijn huis.
Een bekend gegeven is, nieuw album, nieuwe band. Naast Zappa dit
keer: Warren Cuccurullo (1956- /gitaar, zang), Denny Walley (slide),
Ike Willis (1955- /zang, gitaar), Peter Wolf, Tommy Mars, Arthur
Barrow (1952- /bas), Ed Mann en Zappa’s favoriete drummer Vinnie
Colaiuta (1956- ). Dit 'goedkope' toneelstuk is een zoveelste
hoogtepunt in Zappa’s werk. De muziek, de interacties, die prachtige
gitaarsolo’ en dat zijn er voor dit album flink wat, je kunt er niet
genoeg van krijgen en je hoort door de vele lagen elke keer wat
nieuws. Een van mooiste solo’s is ‘Watermelon in Eastern Hay’ die
later één van de drie signatuursolo’s werd. Tekstueel gaat weer veel
over de "strange relationship Americans have with sex and sexual
frankness", maar ook over moraal, vrijheid, religie, de ‘Catholic
Girls’. Voldoende voor een paar uur vertier. Een album om (heel)
vaak te luisteren en vervolgens een van Zappa’s meest aangehaalde
quotes uit het hoofd te leren. Als wijze les krijgen we namelijk
mee: “Information is not knowledge. Knowledge is not wisdom. Wisdom
is not truth. Truth is not beauty. Beauty is not love. Love is not
music. Music is the best.”
Ondertussen, thuis, was Zappa druk bezig met een filmproject,
‘Baby Snakes’; "a movie about people who do stuff that is not
normal". “Baby Snakes’ bestaat uit concertregistraties, afgewisseld
met waanzinnige klei-animaties van Bruce Bickford. Indrukwekkend hoe
zo’n animatie een gitaarspelende Zappa verbeeldt. Bickford had al
eens eerder (1974) met Zappa gewerkt voor een Tv-programma. Een dvd
daarvan kwam later, illegaal en nauwelijks te zien wat er gebeurde,
op de markt als ‘Dub Room Special’. In 1982 werd die officieel
uitgebracht en was het beeld helderder.
Maar voordat wij iets van ‘Baby Snakes’ hoorden of zagen werd
opnieuw een live-album uitgebracht: ‘Tinsel Town Rebellion’ (1981).
“This album is dedicated to all our friends who have attended our
concerts year after year, all over the world, without whose support
these performances would not have been possible. thanks for coming
to the show, hope you enjoyed it... see you at the next one.”
‘Tinseltown’ is een andere naam voor Hollywood. De hoes is een
verrassing, want gedaan door Cal Schenkel. Je herkent de stijl
meteen. De muziek is een aardige selectie uit het hele œvre van
Zappa, met opvallend veel aandacht voor ouder werk: ‘Love of my
Life’, ‘Ain’t Got No Heart’, ‘Brown Shoes’, ‘Peaches (en Regalia)’
en ‘Tell Me You Love Me’. ‘Fine Girl’ is de enige studiotrack,
bedoeld om weer eens een liedje op de radio te krijgen. ’Easy Meat’
is een lange track waarin Zappa de ware dirigent is en de band
harder, zachter, etc. laat spelen. Natuurlijk is er tijd voor
‘audience participation’ in ‘Panty Rap’ en ‘Dance Contest’. In de
‘Panty Rap’ vraagt hij het publiek ondergoed op het podium te
gooien, omdat iemand daar een quilt van gaat maken. Daar denk je dan
van alles bij, maar uiteindelijk blijkt dat gewoon waar en heeft
kunstenares Emily James dat netjes gemaakt. Het werk hangt in Denver
Art Gallery. Aan het eind van het album wordt een aantal mensen
bedankt; Conlon Nancarrow (!), Al DiMeola en Alvin Lee, de laatste
twee vanwege hun snelle gitaarspel. Op ‘Tinsel Town Rebellion’
spelen: Willis, White, Walley, Mars, Wolf, Barrow, Mann en Colaiuta.
Nieuw zijn twee gitaristen: Stuntgitarist Steve Vai (1960- ) en
Warren Cucurullo (1956- ) en keyboardspeler, trompettist en
fantastische hoge zang van Bob Harris (1941- ). Dank Bob. Overigens
niet verwarren met de Bob Harris van ‘Fillmore East’, dat is een
andere met ‘toevallig’ dezelfde naam.
Tussendoor had Zappa nog even tijd om op te treden als acteur -
niet zo’n beste vind ik - in de toen populaire politieserie ‘Miami
Vice’. Zappa speelde, tot grote hilariteit van de fans,
drugsmokkelaar.
Er was nog iets: : ‘Tinsel Town Rebellion’ was het eerste op
(weer) een nieuw eigen label: ‘Barking Pumpkin Records’. Dat had te
maken met het feit dat Phonogram een nieuwe single, ‘I Don't Wanna
Get Drafted’ (1981) niet wilde uitbrengen. CBS wilde dat wel en dus
werd er een nieuwe deal gesloten, met noodgedwongen, een nieuwe
naam. Voordat we de single überhaupt te horen kregen was er in
Amerika iets gaande met een gitaarsoloplaat: ‘Shut Up 'N Play Yer
Guitar’ (1981). Via de spaarzame mail, fans waren ‘geabonneerd’ op
een papieren nieuwsbrief, of door bijsluiters bij de albums, konden
we lezen dat er een album was met alleen gitaarsolo’s. Alleen te
bestellen bij Barfko Swill in Los Angeles. Niet in Nederland
verkrijgbaar. Bestellen in die tijd was ingewikkeld, duur, moeizaam,
het duurde verschrikkelijk lang en dan wist je ook nog niet wat je
had gekocht. Het album kreeg gezelschap van twee ‘broers’: ‘Shut Up
'N Play Yer Guitar Some More’ en 'Return Of The Son Of Shut Up 'N
Play Yer Guitar'. Bestellen toch maar? Plotseling stond er in de
platenwinkel een flinke box met drie lp’s: ‘Shut Up 'N Play Yer
Guitar ‘. Gewoon alles in één én in eigen land. De box werd zo
populair dat hij vervolgens door de Amerikanen geïmporteerd werd,
dat was eens een nieuwe beweging. Logisch dat die daarna overal in
de handel kwam. In het cd-tijdperk kregen we de hele handel eerst
nog een mooi, kartonnen doosje, daarna ging ook dit album achter
plastic.
Zappa wilde zich met dit trio goed in de markt zetten als gitarist.
Fans wisten dat al lang, maar de onwetenden van geest niet. Wat je
hoort zijn alleen gitaarsolo’s die zijn geplukt uit liveshows en uit
bekende nummers. Soms is dat goed te horen, soms wat lastiger, omdat
Zappa het in deze periode leuk vond om over een reggaeritme te
soleren. Elke solo is anders en een compositie op zichzelf. Dat was
Zappa’s kracht. Het zijn prachtige solo’s, maar om in een keer te
verteren wat veel, doseren was het motto. De meest ‘vreemde’ track
in de box is ‘Canard du Jour’, waarin Zappa bouzouki speelt en wordt
begeleid door Jean-Luc Ponty op viool. Voor bijna alle solo’s geldt
dat het de band uit deze periode is die hem begeleidt.
De actie had succes, er werd flink over hem geschreven: “Frank Zappa
was one of the finest and most underappreciated guitarists around."
Jon Swenson die ook in het boekje bij de drie lp-set schreef zei:
"the fact of the matter is that Zappa is one of the greatest
guitarists we have and is sorely unappreciated as such." De fans
vroegen terecht om ‘more’ en dat zouden ze (later) dan ook krijgen.
De pers, ook al schreven ze uitgebreid over hem, begreep Zappa’s
uitingen en/of muziek niet altijd. Zappa kan heel uitvoerig zijn in
zijn uitleg, maar als hij door had dat de persoon tegenover hem
niets wist kon hij iemand nogal in de hoek zetten: “Definition of
rock journalism: People who can't write, doing interviews with
people who can't think, in order to prepare articles for people who
can't read.” Au!
Beneden in het huis aan Woodrow Wilson Drive had Zappa, genoeg
van het geleur, een eigen high-tech studio gebouwd. Hij noemde die
‘UMRK’: Utility Muffin Research Kitchen. Hij was altijd erg goed in
namen. Daar werd een nieuw album ‘gebakken’: ‘You Are What You Is’
(1981). Een geweldig en genadeloos album. Twee lp’s lang (toen)
onafgebroken muziek, het thema in de staart van de een was de
aankondiging van de volgende song. Songs, want daar staat het album
vol mee en opnieuw haalt Zappa uit naar de maatschappij om hem heen
en schuwt daarbij niets en niemand. Een greep: tv-predikanten,
verslaving, cosmetica, tieners, zelfmoord, het gezinsleven,
politiek, weelde en dienstplicht. Het album stikt van de
muzieklagen, waarin steeds iets nieuws opduikt. Hij had er veel tijd
en geld in gestoken, maar de hoge verwachtingen werden niet beloond.
Jammer, want ook dit is een fantastisch album, dat steeds beter
wordt naarmate je meer luistert.
Er staat één instrumentale track op: 'Theme From The 3rd Movement Of
Sinister Footwear'. Dat gaf meteen een nieuwe richting aan, complexe
muziek, denk Nancarrow, mét gitaarsolo. Deze stijl leunt eigenlijk
op die van Uncle Meat, maar gaat door de uitstekende muzikanten een
flinke stap verder. De band blijft voor de verandering redelijk
stabiel: Willis, White, Harris, Vai, Mars, Barrow en Mann. Helaas
blijkt Colaiuta vertrokken, diens kruk wordt tijdelijk ingenomen
door David Logeman. Gasten zijn er natuurlijk ook: Ocker, Sherwood,
Walley en ene Craig Stewart op mondharmonica.
De lp’s klonken goed, bij de remastering op cd ging het mis, het
geluid werd opgepept, vooral in het hoog en er was nauwelijks naar
te luisteren. Met de gitaarsolo in ‘Dumb All over’ werd behoorlijk
gerommeld stukken eraf, een ‘las’ gemaakt naar de volgende track,
een langere solo, de las weer verwijderd, tot de 2012 cd-versie was
het niet in orde. Met die versie is het authentiek album hersteld en
dat geeft rust. Het gedoe begon om bij de cd-versies het eind van
lp-kant 3 (met de solo) te koppelen aan het begin van lp-kant vier.
Dat lukt niet, want het was net als vroeger bij Willie the Pimp op
de Fillmore-plaat: ze hadden niets met elkaar te maken. Zappa knipte
er bij zijn geautoriseerde cd-versie gewoon een stuk uit onder het
motto: "Ik hield toch al niet van die solo."
Na een reeks van geweldige albums moest het weer een keer
misgaan, dat is namelijk een wet van de conceptuele continuïteit.
Dat gebeurde met 'Ship Arriving too Late to Save a Drowning Witch'
(1982). Mooie voorkant van Roger Price, strak, zakelijk. Dat geldt
ook voor een deel van de muziek vind ik: ‘No Not Now’ en ‘I Come
From Nowhere’ zijn saaie dreunen met weinig inhoud. Het
‘sprechgesang’ (dank Arnold Schönberg) klinkt in plaats van spannend
slaapverwekkend. ‘Drowning Witch’ is complex en werd eigenlijk nooit
goed gespeeld vond Zappa. Het is een aardig nummer, maar ook geen
hoogtepunt. ‘Envelopes’ wel, een korte track vergelijkbaar met
'Theme From The 3rd Movement Of Sinister Footwear'. Zangeres en
tijdelijk groepslid ‘Lisa Popeil’ brengt de ‘Teen-age Prostitute’
tot een hoogtepunt. De track die het album tot een succes maakte is
‘Valley Girl’. Het leek dochter Moon wel leuk om iets met haar vader
te doen. Die maakte haar midden in de nacht wakker – Zappa werkte
altijd ’s nachts want dan was het rustig in huis – en liet haar
geïmproviseerde teksten voordragen. Ze deed dat met een op dat
moment gangbare ‘slang’ van de meiden uit de vallei, de zogenaamde
‘Valspeak’ zoals: "fer sure, fer sure", "grody to the max", "barf
out". Hier zouden we zeggen ‘bekakt’. Zappa zette er een aardige
herkenbare en dansbare beat onder en bracht het uit op single.
Onverwacht werd het een hit; 32e plek in de Billboard lijst. Het
gevolg; kleurboeken, kleding en een film. Dochter Moon hield er nog
wel een zakcentje aan over. Maar daarmee redde ze dit album niet,
misschien komt het ook door het opnameprocedé, het klinkt te clean
en niet ‘warm’.
Inmiddels was een nieuwe drummer aangetreden: Chad Wackerman (1960-
). Die man kon alles spelen wat Zappa hem vroeg, maar had dan weer
niet dat elan van Colaiuta.
Misschien wel de minste van alle Zappa-albums is ‘The Man from
Utopia’ (1983). Weinig spannende muziek, slaapverwekkend gezang,
achterhaalde teksten. Is dit album misschien iets te geconstrueerd
en heeft het te weinig de emotionele vonk? ‘Moggio’ is aardig, maar
dat is een klein instrumentaal nummer in de stijl van ‘Envelopes’.
Bij de cd-versie kregen we er ‘Luigi & the Wise Guys’ bij, maar
zelfs dit doo-wop nummer hielp niet mee in de verbetering. Het
mooist is de hoes van Tanino Liberatore. Afgebeeld is het debacle
van een optreden in Palermo; een optreden waarbij van alles misging
en de politie uiteindelijk ingreep met traangas. Einde concert. In
de bezetting is er een kleine aanvulling, Scott Tunes (1960- ) is,
naast Barrow aanwezig als bassist.
In de reclamefolder bij de albums werd duidelijk dat er een
gelimiteerde picture disc bestelbaar was van de soundtrack van de
film ‘Baby Snakes’ (1983). Die kwam na enkele weken binnen. Prachtig
ding, die hangt hier aan de muur. Op de toenmalige lp stond een kort
verslag van een optreden in The Palladium, New York, 1977 met ‘New
York’s Finest Crazy Persons’. Met in de band: Bozzio, Estrada,
Belew, Mann, O’Hearn, Mars en Wolf, krijgen we een smaakvol concert:
‘Baby Snakes, Titties ’n Beer, The Black Page, Jones Crusher, Disco
Boy, Dinah Moe Humm en Punky’s Whips’. Dat was voor het eerst dat ik
‘Punky’s Whips’ hoorde. Die stond niet op New York toen en het
cd-tijdperk moest nog komen. Aardige track, mooie wendingen, maar
waarom al die ophef? Er zijn wel ergere dingen om je druk over te
maken. In 2012 kwam Baby Snakes nog wel op cd, maar in 2017 werd die
uitgave obsoleet door diverse uitvoeringen van diezelfde concerten:
‘Halloween 77 – costume box set’, een stick met masker (sic), of de
3-cd versie: ‘Halloween 77’. Die laatste past iets meer in de rij en
pak je makkelijker. Alsof dat nog niet genoeg is, is de geluidsband
van de film, inclusief alle gesprekken te downloaden: ‘Baby Snakes –
the complete soundtrack’ (2012). Maar of dat nou zo leuk is?
Francesco Zappa – hierover later meer - zou opmerken: “Who gets this
one?”
Een stuk serieuzer werd het met een reeks van drie albums: ‘The
London Symphony Orchestra - Vol. 1 (1983), ‘The Perfect Stranger’
(1984) en ‘The London Symphony Orchestra - Vol. 2’ (1987). Beide
‘LSO’s’ werden later samengevoegd op een dubbel-cd, simpelweg: ‘The
London Symphony Orchestra (2012). Op LSO staan zeven werken, waarvan
een paar bekende: ‘Bob In Dacron, Sad Jane, Mo 'N Herb’s Vacation,
Envelopes, Pedro’s Dowry, Bogus Pomp en Strictly Genteel. Het geheel
werd gedirigeerd door Kent Nagano. Nagano was een ‘fan’ van Zappa’s
werk en voerde dat graag uit: "Frank is a genius. That's a word I
don't use often ... In Frank's case it is not too strong ... He is
extremely literate musically. I'm not sure if the general public
knows that." Zappa regelde én betaalde alles zelf met het geld dat
hij verdiend had met ‘Valley Girl’. Ed Mann en Chad Wackerman werden
ingezet in de ritmesectie, David Ocker verzorgde de klarinetsolo.
Zappa wilde de stukken die hij al eerder had geschreven nu eindelijk
wel eens goed uitgevoerd horen. Dat viel een beetje tegen, want het
orkest zat niet te wachten op deze complexe muziek - "in fairness to
the orchestra, the music is humanly very, very difficult" - en de
trompetsectie vond het nodig in de pauze wat ‘lagers’ te drinken en
daarna niet zo exact meer te spelen. Zappa was woest, maar ja,
vakbondsregels. In de UMRK-studio werd er een goed geheel van
gemaakt, met maar liefst ’forty edits’, zoals hij liet weten. Ook
draaide hij een nummer weg, alsof het een rock’n roll track was. In
de klassieke wereld wordt dat als een blamage gezien. Een zoete
wraak dus. De nabewerking was de reden dat de opnames in twee delen
kwamen. De hoes van het eerste album en de uiteindelijke cd-versie
is in stemmig grijs, precies wat je toen zou kunnen verwachten van
een hoes op de afdeling klassieke muziek. Zappa mikte heel bewust op
die doelgroep, want hij wilde immers serieus genomen worden. Het
lukte voor een deel, maar veel liefhebbers van zijn rockmuziek
wisten deze setting net zo goed te waarderen. Het zijn immers
Zappanummers, weliswaar met een symfonieorkest, maar de muziek is
typisch Zappa; snelle wisselingen, complexe stukken, veel percussie
en blazers.
Een stapje verder ging de samenwerking met de gerenommeerde muzikant
en componist Pierre Boulez op ‘The Perfect Stranger’. In feite een
win-win-situatie, Boulez zocht wat meer jong publiek, Zappa zocht
erkenning in de gevestigde klassieke hoek. Beide heren spraken al
dan niet gemeend lovend over elkaars werk. Boulez regelde zijn
Ensemble InterContemporain met Peter Eötvös als dirigent. Er werden
drie stukken opgenomen: ‘The Perfect Stranger’, ‘Naval Aviation in
Art?’ en ‘Dupree’s Paradise’. De rest van het album werd aangevuld
met stukken muziek gespeeld met hulp van Zappa’s nieuwe, helse
machine, de Synclavier. Dat is een megadure, zeer geavanceerde
synthesizer. De output daarvan was hier te beluisteren als een soort
orkest. Een ‘orkest’ dat Zappa zelfs van een naam voorzien had:
‘Barking Pumpkin Digital Gratification Consort’. Het album klonk
beter dan die met het LSO, ondanks het feit dat Zappa stiekem vond
dat er ook hier beter geoefend had moeten worden. Dan liever de
machine. Opvallend, voor een klassiek album was de hoes van Donald
Roller Wilson met een afbeelding van een hond, Patricia, in een
kinderstoel met een fles Heinz tomatenketchup onder pootbereik.
Prachtig kunstwerk. ‘The Perfect Stranger’ was overigens Zappa
eerste digitale opname. Hij liep daarmee voorop. In 1980 had hij al
een 'two-track digital recorder' in huis.
Patricia met ketchup en nu ook melk keerde terug op ‘Them or Us’
(1984). Heel slecht is dat album niet, maar op een of andere manier
blijft het niet ‘hangen’, zoals ‘Joe’s Garage’ en ‘You Are What You
Is’ wél doen. Waar dat aan ligt weet ik nog steeds niet. Er zijn
meezingers zoals ‘The Closer You Are’ en ‘Sharleena’ (met gitaarsolo
van zoon Dweezil), voor de diehards zijn er complexe stukken als
‘Sinister Footwear II’ (ballet for rockband) en ‘Truck Driver
Divorce’ en er zijn verrassingen zoals Johnny Guitar Watson die weer
eens meezingt op ‘In France’ en zoon Ahmet die het liedje ‘Frogs
With Dirty Little Lips’ bedacht. Natuurlijk wordt er ook tegen van
alles geageerd, maar dat is niets nieuws, zelfs niet dat Laurel
Fishman Steve Vai laat zien wat ze allemaal in haar lijf kan
stoppen. Klinkt allemaal bekend, vertrouwd, misschien iets té?
De band is nauwelijks gewijzigd, wel duidelijk is nu dat Thunes meer
bas speelt dan Barrow, die daarmee het plectrum lijkt over te geven.
In November 1984 kwam er nog een nieuwe Zappa-release:
’Thingfish’, 3lp’s in een box met flink boekwerk. Ik zag allemaal
bekende namen van tracks op de schreeuwend dure doos en ik luisterde
voor het eerst een Zappa-album in de winkel voordat ik dat kocht.
Het viel tegen. De prijs hielp daar ook aan mee. Maar toch, het is
een Zappa en je hebt de rest allemaal compleet. Dus na veel wikken
en wegen toch maar gekocht, bovendien hadden ze er maar één op
voorraad. Eenmaal thuis viel het nog steeds niet mee, veel, heel
veel al bekende muziek voorzien van nieuwe teksten in een nauwelijks
te volgen verhaal. Veel geklets ook (Willis) in een vreemd soort
dialect. Dat is afkomstig ui de jaren vijftig van een Amerikaanse
radio- en tv-komedie die zich afspeelde in Harlem, genaamd 'Amos 'n'
Andy'. Was Zappa zijn werk aan het recyclen? Sommige stukken waren
gedaan op de Synclavier, maar toch. Ging het wel goed met hem, de
laatste uitingen waren eigenlijk allemaal niet zo geweldig. Begon er
een Zappa-moeheid op te duiken? Ik weet het niet, wel dat ik jaren
later iets positiever over ‘Thingfish’ ben, maar het album nog
steeds weinig beluister. Het verhaal is wel duidelijk inmiddels.
Zappa: "The simple thought behind Thing-Fish is that somebody
manufactured a disease called AIDS and they tested it. They were
developing it as a weapon and they tested it on convicts, the same
way as they used to do experiments on black inmates, using syphilis.
That's documented. They used to do these experiments with syphilis
on black inmates in US prisons. That's fact. So we take it one step
further and they're concocting the special disease which is
genetically specific to get rid of 'all highly rhythmic individuals
and sissy boys.' So I postulate that they do this test in a prison
and part of the test backfires and these mutants are created."
Waarvan acte. Het Broadway-achtige stuk heeft zo zijn charmes, maar
ook hier geldt dat net de vonk ontbreekt die een vergelijkbaar
geheel als ‘Joe’s Garage’ wel zo aantrekkelijk maakt. Met de kennis
van nu vind ik de albums uit deze periode allemaal iets machinaals
hebben, het is allemaal te perfect, de band, het geluid, de
opnametechnieken. Soms kun je te ver gaan in perfectionisme. Ik denk
dat dat hier gaande was.
Gail, de lezeres van de familie, vond in een muziekbibliotheek
werk van iemand genaamd Francesco Zappa (1763-1788). Die was een
virtuoze cellospeler en werkte een tijd als muziekmeester in Den
Haag. Hij componeerde zijn barokke werken vooral voor trio’s en was
in die tijd een graag geziene muzikant. Zappa zou Zappa niet zijn
als hij niet iets deed met de ontdekking. Hij gooide de muziek in de
Synclavier met hulp van David Ocker en aan de andere kant kwam er
een plaatje uit: ‘Francesco Zappa’ (1984). Er staat nog waarschuwend
op de hoes ‘Who Gets This One?’, maar de Zappafans hadden die allang
gekocht. Je draait hem een keer en dan heb je het wel gehoord. Dank
Francesco/Frank!
Nee, dan toch liever ‘Frank Zappa Meets the Mothers of
Prevention’ (1985). De vrouw van een Amerikaans presidentskandidaat
geeft haar dochter een cd van Prince. Als die blij luistert valt
moeder over de schunnige teksten. Met vriendinnen, verenigd in de
‘PMRC’ (Parents, Music Resource Center) begint ze een campagne om
waarschuwingsstickers op albums te krijgen; die zwarte, ‘Parental
Advisory’, met de vermelding ‘Explicit Lyrics’, om de onschuldige
kinderziel niet te hoeven kwetsen. Soms kom je ze wel eens tegen.
Veel artiesten, waaronder Zappa, protesteerden tegen deze beperking
van de vrijheid van meningsuiting. Zappa knipte zijn haar, trok een
pak aan en toog naar de zitting om de potentiële wet, ‘HR 2911’
tegen te houden. Zappa’s soms hilarische bijdragen zijn gebruikt bij
het samenstellen van dit album en met name de track ‘Porn Wars’.
Zappa op zijn best. Voorbeeld: Senator Hawkins: “I'd be interested
to see what toys your kids ever had.” Zappa: “Why would you be
interested?” Senator Hawkins: “Just as a point of interest in this .
. .” Zappa: Well, come on over to the house. I'll show 'em to you .
. . Really!” Senator Hawkins: “I . . . I might do that.” Onder alle
commentaar bubbelt de Synclavier door. Dat apparaat werd veelvuldig
ingezet, overigens naast de gebruikelijke band met in plaats van
Wolf, de tot het eind blijvende Bobby Martin (1948- /keyboards, sax,
hoorn, zang).
Omdat Zappa dacht dat wij in Europa niet zo geïnteresseerd waren in
het Amerikaanse gekonkel, werd er een afwijkend album gemaakt:
‘Frank Zappa Meets the Mothers of Prevention – European Version’.
Daarop in plaats van ‘Porn Wars’ drie andere stukken, ‘I Don't Even
Care, One Man - One Vote en H.R. 2911’. Uiteindelijk komt er een
soort uitwisseling op gang tussen de fans, want iedereen wil alles
toch? Op de uiteindelijke cd-versie staan alle tracks bij elkaar. In
de band geen veranderingen dit keer. Al met al is dit album
prettiger dan de reeks vorige. De dames, PRMC, verloren de zaak,
maar desondanks werd her en der alsnog de sticker ingevoerd. Zappa
had dat al voorzien en had vast zijn eigen sticker op de hoes
afgebeeld, een Warning/Guarantee. De waarschuwing: “this album
containes content "which a truly free society would neither fear nor
suppress" en de garantie: “ the lyrics would not "cause eternal
torment in the place where the guy with the horns and pointed stick
conducts his business."
In Europa kregen we een exclusieve primeur, Zappa’s eerste
release op cd alleen: ‘Does Humor Belong in Music’ (1986). Ook al
had je toen geen cd-speler, de erg dure cd moest natuurlijk wel
aangeschaft. Het was ook mijn eerste cd. Humor had Zappa wel, het
album klonk als een live album, maar eigenlijk was het één groot
geknutsel. Een voorbeeld: “Let's Move to Cleveland: intro from Los
Angeles, piano solo from St. Petersburg, drum solo from Vancouver,
guitar solo from Amherst College, out chorus from Los Angeles.
Oftewel, hoe maak ik mijn ideale plaatje. Met een computer kan dat
makkelijker dan vroeger met tapes en scheermesjes. Ondanks alle
digitaliteit klonk het album niet eens geweldig. Dat ging een stuk
beter in 1995 met de remaster, maar al met al gaat het zo werken ten
koste van iets belangrijks: ‘sfeer’. Zappa’s musici zijn zo goed dat
ze eigenlijk niets slechts kunnen neerzetten, maar met al dat
gerommel en geknip en geplak raak je een soort concertwarmte kwijt
en krijg je een wat kille, berekend gebeuren terug en dat ondanks
klassiekers als ’WPLJ’, ‘Zoot Allures’, ‘Trouble Every Day’.
Opvallend en grappig (?) was ‘Whippin’ Post’. Een compositie van
Gregg Almann van The Allman Brothers. Tijdens een concert in
Helsinki hand iemand uit het publiek gevraagd nummer te spelen:
"Whipping Post". Zappa: “Say that again please.” "Whipping Post"!
Zappa: "Whipping Post"? Ok, just a second . . . (Do you know that?)
Oh sorry, we don't know that one. Anything else? Hum me a few bars
of it, please, just show me how it goes, please. Just sing, sing me
"Whipping Post" and then maybe we'll play it with you.” “Ooh-ooh-ooh
. . .”. Zappa: “ Thank you very much. And now . . . Judging from the
way you sang it, it must be a John Cage composition, right? Het
verhaal staat op ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, vol. 2’
(1988). Geïntrigeerd door de vraag zocht hij het nummer op en
trakteerde het publiek op zijn versie. Zoon Dweezil speelt hier de
gitaarsolo. Tommy Maris is vervangen voor de kortblijvende Allan
Zavod (1945-2016). In 1995 werd de cd wereldwijd uitgebracht met een
grappige, nieuwe voorkant van Cal Schenkel, helaas werd dat in 2012
met de remaster-serie weer teruggedraaid.
De instrumentale ‘Jazz from Hell’ (1986) is een album dat
desondanks het gebrek aan zang toch de sticker ‘explicit lyrics’
opgeplakt kreeg. Dat bewees gelijk de onzinnigheid van die plakkers.
Van de acht tracks zijn er zeven uitgevoerd met hulp van de
Synclavier, één is een gitaarsolo met band, ‘St. Etienne’. Het
semi-modern-klassieke album viel goed in de smaak en Zappa bleek een
meer dan uitstekend bediener van de machine. De track’ G-spot
Tornado’ is een pittig snelle, volgens Zappa onmogelijk om door
mensen te spelen. Dat zou later en uitdaging worden voor het
Ensemble Modern. Conlon Nancarrow’s invloeden waren op dit album wel
heel duidelijk aan te wijzen. Zappa kreeg, ondanks de sticker, een
Grammy Award voor ‘Jazz from Hell in de categorie ‘Best Instrumental
Performance’. Wat toen nog niet bekend was, was dat dit het
een-na-laatste studioalbum zou zijn.
‘Guitar’ (1988) is het vervolg op de ‘Shut Up’-reeks. Twee
cd’s/lp’s lang gitaarsolo’s. De cd, het ding op zich, is rond het
uitkomen van ‘Guitar’ vrij nieuw, met als voordeel dat er maar
liefst dertien extra solo’s op stonden. Net als bij ‘Shut Up’
prachtige solo’s, zoals bijvoorbeeld ‘Sexual Harassment in the
Workplace’, ‘It Ain't Necessarily The Saint James Infirmary’,
’In-A-Gadda-Stravinsky’ (die namen al), ‘Variations On Sinister #3’,
‘Watermelon in Eastern Hay’, de originele ‘Outside Now-solo’, ’For
Duane’ en ‘Jim & Tammy's Upper Room’. Ook dit album is zo vol met
informatie, lees solo’s, dat het lastig is die allemaal zonder meer
achter elkaar te draaien, maar het is zonder meer een prachtig
album.
Ondertussen werd en wordt er flink opgeruimd in de studio. Oude
tapes worden opgepoetst om op cd uitgebracht te worden en, zoals
hier ver boven te lezen was, niet altijd tot genoegen van de fans.
Parallel hierin werd alles ook maar meteen op lp nog eens
uitgebracht, maar dan beter dan toen. Dat gebeurde in drie kloeke
boxen: The Old Masters’. Box 1 had iets irritants extra’s, een lp
genaamd ‘Mystery Disc’ vol historische opnamen. Daar zat je dan met
je nieuwe cd-speler en alle albums die je gewoon la had. Gelukkig
kwam dat album later alsnog op cd (1998). In Box 1 zat een aardig
boekwerk en als je wilde kon je een T-shirt bestellen met gepaste
opdruk. Bij de twee andere boxen was geen plaats voor iets extra’s.
Jaja.
Omdat Zappa bewust koos voor kwaliteit, cd’s dus, bracht hij een
zestal 2-cd boxen op de markt onder de noemer ‘You Can’t Do That on
Stage Anymore, vol. 1-6’ (1988, 1989, 1991, 1992). De wervende tekst
erbij: "This series took 20 years to put together. It provides for
those interested in my music, a comprehensive collection of
previously unreleased live material (absolutely no overdubs),
recorded in every available medium (7½ ips analog two-track, up
through 24-track digital), beginning with the earliest tapes
(October, 1968, Royal Festival Hall, London, England), to the most
recent (featuring material from our 1988 "Broadway The Hard Way"
world tour)." Samen 181 tracks. Het is niet een bepaald evenwichtige
serie, Vol. 1 is wat de tekst hierboven beloofd. Vol. 2 is één
concert van één band en wel in Helsinki 1974. Vol. 3 en 4 bevatten
weinig historisch materiaal, maar meer recent, Vol. 4 iets meer dan
3. Vol. 5 bevat één cd met alleen maar historisch, jaren zestig,
werk en een cd met de 1982-band. Vol. 6 heeft één cd met het thema
seks, wel over verschillende periodes en de ander met meestal weer
recent werk. Soms schrijft Zappa uitgebreid over wat we horen en een
stuk geschiedenis, soms niets en soms klopt wat hij schrijft niet
helemaal en zelfs helemaal niet. Daar zijn hele websites aan gewijd.
Volume 5 en 6 kwamen tegelijk uit in een ‘limited edition’ paarse
mini-flightcase met opdruk. De ‘fat boxes’, zoals ze nu genoemd
worden, konden daar alle zes in opgeborgen. Nu bijna vintage, want
er zijn alleen slim-line doosjes. Als je de flightcase kocht, had je
deel 6 veel eerder dan in de losse verkoop. Met de ‘Stage’- serie
ging een oude wens, lp’s in boxen of ander soorten boxen, in
vervulling. Welbeschouwd is het een mooie serie met voor elk wat
wils/wilds. Het geeft een goede kijk in de grote lijn van zijn werk
en geeft uitvoering aan het idee dat al zijn werk eigenlijk één werk
is en onderling uitwisselbaar. Dat is in het kort Zappa’s theorie
over de ‘conceptual continuity’. Die is ontstaan uit het idee van
‘the big note’; alles is muziek, want alles trilt en dat begint al
bij de atomen. De serie werd over vier jaar uitgespreid en liep
parallel met een nieuw band en nieuwe reeks optredens.
In mei 1988 zat het vol in Ahoy, Rotterdam, twee avonden lang met
veel, heel veel Zappa-muziek. Op het podium een bigband: Ike Willis,
Bobby Martin, Ed Mann, Scott Thunes, Chad Wackerman, Mike Keneally
(1961- /gitaar, synthesizers, zang) en een vijfkoppige
blazerssectie, bestaande uit: Walt Fowler (1955- /trompet, bugel),
Bruce Fowler (trombone), Paul Carman (1955- /alt, sopraan en
baritonsax), Albert Wing (?/tenorsax) en Kurt McGettrick
(?-2007/baritonsax, contrabasklarinet). De muziek was een grote live
collage: eigen stukken, oude en nieuwe, stukken van The Beatles,
weliswaar met nieuwe teksten, ‘Stairway to Heaven’ van Led Zeppelin,
maar dan in Zappastijl, maar ook de Bolero van Ravel. Bijna elke
avond werd er een ander repertoire neergezet, veelal instrumentaal,
omdat wij de teksten toch niet begrepen. Zappa was trots op deze
band, want die kon écht alles spelen. Alleen, de band was niet trots
op Zappa. Achter de schermen was gedoe en gemopper, bijvoorbeeld
over de hoeveelheid instrumentals, niet te doen voor de blazers, de
onenigheden tijdens oefensessie onder leiding van ‘clownmeister’
Thunes. Er kwam muiterij, Thunes eruit of wij. Wat wij toen nog niet
wisten was dat Zappa al een tijd ziek was. Daardoor zat hij er niet
zo bovenop als anders. Toen hij hoorde van al dat gedoe kapte hij
onmiddellijk de hele tournee af en vertrok naar huis. Einde band,
einde tournees. Daarna kregen de muiters spijt, maar het was te
laat. Ondanks het vroegtijdige einde kwamen er drie albums uit met
werk van deze band: ‘Broadway the Hard Way’ (1988) en twee 2cd-sets:
‘The Best Band You Never Heard In Your Life’ (1991) en ‘Make a Jazz
Noise Here’ (1991). Zappa laat horen goed bij de tijd te zijn, want
zelfs Michael Jackson krijgt het om zijn oren, ’Promiscuous’ is een
heuse rap en tekstueel zijn we weer bij de regering en evangelisten
die hij op de korrel neemt. De cd-versie van ‘Broadway the Hard Way’
telde acht extra tracks, waarvan een met Mr. Sting, maar
indrukwekkender vond ik de versie van ‘Stolen Moments’, een
jazzcompositie van Olivier Nelson. ‘Bacon Fat’ stond ook op het
menu, het is een nummer dat Zappa al met de eerste Mothers speelde.
Zegt toch ook wel iets, toch? Op de dubbelcd’s een scala aan werk,
waaronder Ring of Fire (Johnny Cash), ‘I Left my Heart in San
Francisco (Cory/Cross), de Rotterdamse ‘Bolero’ (ik klap mee),
‘Purple Haze’ (Hendrix), ‘Sunshine of Your Love’(Cream), ‘When Irish
Eyes are Smiling (Ball/Graff/ Alcott), ‘Theme from
Bonanza’(Evans/Livingstone), Stairway to Heaven’(Page/Plant), ’Royal
March from Histoire du Soldat’ (Strawinsky) en ‘Theme From The
Bartok Piano Concerto #3 (Bartók). En dat allemaal naast jong en oud
eigen werk, zoals ‘Cosmik Debris, Who Needs the Peace Corps?, Zomby
Woof, Zoot Allures, Mr. Green Genes, The Torture Never Stops,
Lonesome Cowboy Burt en More Trouble Every Day. Er werd nog veel
meer gespeeld, maar niet alles mocht uitgebracht worden. Daaronder
zat een medley van Beatles-tracks. Op dat moment had Michael Jackson
de rechten daarop en die vond Zappa’s teksten niet kunnen. Zappa had
eens moeten weten wat er zich bij Jackson thuis afspeelde. De Bolero
mocht eerst ook niet, toen weer wel, etc. De naam ‘The Best Band You
Never Heard In Your Life’ is niet voor niets gekozen, de helft van
de tournee werd immers geschrapt. Op de hoes van dat album stond een
kleine bandfoto, maar helaas waren de rechten niet goed geregeld. In
de plek daarvan kwam een zeer fraaie van – jawel – Cal Schenkel, een
hoes vol ‘mystery clues’. Die verdween weer in de 2012 hausse om
plaats te maken voor de originele, maar nu zonder band. Een zwarte
rechthoek op de hoes, ‘niet erg’ claimde men, je zag toch niets.
Maar ja, die sfeerbeelden doen ook wat toch? ‘Make a Jazz Noise
Here’ is wat de naam zegt, jazzier, meer instrumenteel en opnieuw
wat stukken uit Rotterdam. Wij blij! Op het menu onder anderen:
‘Stinkfoot, Let’s Make the Water Turn Black, Harry, You’re a Beast,
The Orange County Lumber Truck, Oh No, Theme from Lumpy Gravy, Eat
that Question, Black Napkins, Big Swifty, King Kong, City of Tiny
Lights, Alien Orifice, Cruisin’ for Burgers en Strictly Genteel.
Mooie voorkant ook, wel tijdgebonden, want wie weet nu nog wat die
symboliek betekent?
In 1990 werd ongeneeslijke prostaatkanker bij Zappa vastgesteld.
Hij had echter nog een paar jaar te leven. Die gebruikte hij om als
een bezetene door te werken aan zijn nieuwe werk, veelal Synclavier
materiaal. Dat werken deed hij toch al, onophoudelijk rokend van
zijn Winstons en slurpend aan zijn sterke koffie: “Tobacco is my
favorite vegetable.”
Tussendoor had hij tijd om naar Praag te gaan, na de politieke
omwenteling daar. De nieuwe president Václac Havel was een enorme
fan van Zappa’s muziek. De twee konden het goed met elkaar vinden en
Havel vroeg zelfs aan Zappa of die niet zijn "Special Ambassador to
the West on Trade, Culture and Tourism" wilde worden. Daar stak de
Amerikaanse regering een stokje voor. Zappa speelde wel voor een
horde fans. Voor het eerst sinds drie jaar kwam de gitaar uit de
koffer en speelde hij met zijn ‘gypsy friends’ in Praag en Budapest
een aantal stukken. Het zou zijn laatste publieke optreden zijn.
Zelf heeft hij of zijn familie dat niet op cd gezet, er is wel een
in omloop: ‘Frank Zappa – Farewell Concerts ( Prague Jun 24th , 1991
– Budapest , June 30th , 1991)’. Zappa zinspeelde in de pers
meerdere malen op het idee om zich kandidaat te stellen voor de
presidentsverkiezingen. In de jaren zestig had hij al gezegd dat je
de maatschappij het best kon veranderen van binnenuit. Kort haar,
pak aan. Hij bracht dat in praktijk bij de zitting rondom de PMRC.
Op veel hoezen staat dan ook: ’Don’t forget to register to vote’. Je
kon je zelfs, in Amerika dan, tijdens zijn concerten registreren. De
stickers ‘Zappa for President’ zijn nu nog te koop.
In 1992 werd ‘Playground Psychotics’ uitgebracht, een soort
‘post-Stages-album’ met daarop veel ‘talk’ door de Mothers ten tijde
van Flo & Eddie (Volman en Kaylan). De dubbel-cd laat zich
beluisteren als een documentaire en belicht het ‘life on the road’
in feite nog meer en beter dan 200 Motels. Dit is echt. Er is ook
nog plek voor muziek, waaronder een prachtige, andere uitvoering van
‘Billy the Mountain’ en een verslag van het concert in Fillmore East
met John Lennon en Yoko Ono. Lennon had van Zappa een mastertape
gekregen om zelf uit te brengen, dat werd: ‘Some Time In New York
City’ (1972) met een persiflage op Zappa’s hoes van ‘Fillmore East’.
Van die release werd Zappa niet vrolijk, zijn band werd naar de
achtergrond gemixt en zijn composities bleken plotseling van Lennon
te zijn. Niet heel netjes van die overigens sympathieke Beatle.
Zappa liet ons hier zijn versie van de avond horen. Die klinkt heel
anders en vooral veel beter, ondanks het gegil van Ono, iets dat
Zappa omschrijft als ‘A Small Eternity With Yoko Ono’. Het klopt
helemaal. ‘Playground Psychotics’ is door de opzet een mooie
‘rockumentaire’. De hoes van Schenkel is gebaseerd op een
concertaffiche uit die periode.
Een beetje vergelijkbaar is ‘Ahead of Their Time (1993). Hiermee
gaan we nog verder terug in de historie en wel naar 1968. Dit album
is het verslag van het concert dat Zappa & the Mothers gaven in de
Royal Festival Hall in Londen. Daar stonden op het podium:
Underwood, Gardner, Sherwood, Preston, Estrada, Black en Tripp. Een
heel klein stukje van dit concert was al te horen op Uncle Meat,
enkele tracks op de ‘Mystery Disc’ en fragmenten op ‘Weasels Ripped
My Flesh’. Dit is het hele concert, zonder geknip. Zappa: "A fair –
not outstanding – 1968 Mothers of Invention rock concert
performance". Het is een grappig concert, waarbij enkele leden van
The BBC Symphony Orchestra meespelen in een klein stukje cabaret.
Estrada, een autodidact, wil maar al te graag meedoen met de
geschoolde musici in de band. Underwood laat zijn Mozart horen en
Estrada smeekt om mee te mogen doen. Hij wordt geweigerd, maar keert
terug als ‘The Mexican Pope’ die (anti conceptie-)pillen, lees
M&M’s, het publiek instrooit. Het tweede deel van het concert is
overwegend instrumentaal en gaat onafgebroken door. Zoals Doon Arbus
ooit schreef: “het gaat maar door en door, het volume en de aandrang
maken het luisteren er naar als een dag aan de oceaan. Naderhand kan
er niets meer gehoord worden dan golven… “ Het concert is plotseling
afgelopen als de gong gaat, het signaal voor de laatste metro. Zo
ging dat toen. Het is een prachtig album, maar, zoals een aritkel
uit 1967 al schrijft: "The Pepsi-generation might find them a little
hard to take!”
Ondertussen in Duitsland. Daar was in 1991 bedacht om Zappa uit
te nodigen voor het Frankfurter Festival. Dat Festival stond in het
teken van moderne muziek en deze editie met die van Zappa, John Cage
en Karlheinz Stockhausen. Een mooi gezelschap dus. Het Ensemble
Modern zou Zappa’s klassieke muziek graag willen uitvoeren. Ditmaal
geen gedoe, het hele gezelschap vloog naar Los Angeles en oefende
daar onder leiding van Zappa. Met enorme inzet en passie werden ook
de moeilijkste stukken, zoals ‘G-Spot Tornado’ ingestudeerd. Zappa
leerde natuurlijk de mens achter de muzikant kennen en lokte ze, net
als bij zijn Rockin’ Teen Combo’, uit de tent. Met het gevolg dat
Herman Kretzschmar net als Hilary Sturt bijvoorbeeld ging declameren
en Catherine Milliken een didgeridoo in een emmer water stak en
onaardse geluiden produceerde. Het concert in Frankfurt werd
bijgewoond door Zappa, maar zijn ziekte verhinderde hem om de tweede
avond aanwezig te zijn. De avond dat hij er wel was kreeg hij een
twintig minuten lange, staande ovatie. Het verslag van het concert
kwam terecht op de cd ‘The Yellow Shark’ (1993). Die naam was naar
aanleiding van een gemodificeerd surfboard dat Zappa ooit van een
fan had gekregen en in zijn studio hing. Op ‘The Yellow Shark’ staan
maar liefst drie stukken afkomstig van Uncle Meat: ‘Dog Breath
Variations’, ‘Uncle Meat’ en ‘Pound for a Brown’, daarmee nog maar
eens het belang van dat album onderstrepend. Van zijn klassieke
albums keert alleen ‘The Girl in the Magnesium Dress’ terug, van
andere albums: ‘Be-Bop Tango’ en de al genoemde ‘’ G-Spot Tornado’
in de toegiftsectie. Alle andere stukken, een twaalftal, zijn nieuw,
met prachtige stukken als ‘Outrage at Valdez’, ‘Get Whitey’, ‘Times
Beach’ en ‘Ruth is Sleeping’. De humor treedt in met ‘Food Gathering
in Post-Industrial America, 1992’ en ‘Welcome to the United States’.
In die laatste leest Kretzschmar het formulier voor dat je moet
invullen als je als toerist Amerika in wil. Hilarisch.
‘The Yellow Shark’ was net een maand uit toen op 4 december 1993
het bericht kwam dat: "Composer Frank Zappa left for his final tour
just before 6:00 pm on Saturday". Zijn overlijden bracht een storm
aan reacties los, tv-programma’s, documentaires werden ingelast, de
kranten stonden er de dag erna vol mee. Het was een memorabel
afscheid voor iemand die niet eens herinnerd wilde blijven.
Voor zijn overlijden was Zappa blijven werken aan zijn
allerlaatste album: ‘Civilization Phaze III’ (1994). Het zou zijn
eerste postume album worden. In aanvang kon dat alleen via
postorders besteld worden, maar dan had je ook wat, een mooi
verzorgd ‘digibook’ met twee cd’s. ‘Civilization Phaze III’ is
eigenlijk de opvolger van ‘Lumpy Gravy’. Door nieuwe
studiotechnieken konden de opnames uit de tijd van ‘Lumpy Gravy’ nu
voor het eerst be- en verwerkt worden en keren hier dan ook terug.
Praten in een piano, zoals toen, kreeg een recenter vervolg met
leden van het Ensemble Modern en zo worden beide albums ‘gephazed’:
"In 1967, we spent about four months recording various projects […].
One day I decided to stuff a pair of U-87's in the piano, cover it
with a heavy drape, put a sand bag on the sustain pedal and invite
anybody in the vicinity to stick their head inside and ramble
incoherently about the various topics I would suggest to them via
the studio talk-back system. This set-up remained in place for
several days. During that time, many hours of recordings were made,
most of it useless. some of this dialog - after extensive editing -
found its way into the "Lumpy Gravy" album. The rest of it sat in my
tape vault for decades, waiting for the glorious day when audio
science would develop tools which might allow for its resurrection.
In "Civilization Phaze III" we get a few more clues about the lives
of the piano-dwellers and note that the external evils have only
gotten worse since we first met them. The bulk of the musical
material comes from Synclavier sequences (all music in act one). In
the second act, the music is a combination of Synclavier (70%) and
live performance (30%), along with a new generation of piano people.
The new residents […] were recorded in a Bösendorfer Imperial at
UMRK during the summer of 1991."
De muziek komt vooral uit de Synclavier, met hier en daar, de 30%,
werk van het Ensemble Modern. Het is een fascinerend werk met een
enorme diepgang. Het laat horen hoe Zappa zich de laatste jaren nog
verder ontwikkeld heeft richting abstractere muziek. Hij zag dit
album als zijn ‘magnum opus’. Mooi is in ieder geval dat met dit
slotakkoord zijn hele werk met elkaar verbonden wordt, daarmee de
essentie van zijn filosofie van ‘the conceptual continuity’ tot het
eind toe uitdragend.
Daarmee is aan het verhaal over Frank Zappa een eind gekomen.
Maar, geheel in Amerikaanse tradie, komt er een vervolg, en nog een
en nog een. Dat beschrijf ik hieronder voor de volledigheid, soms
met een kleine anekdote of verduidelijking. Dat is ook meteen de
reden dat deze albums niet hier rechts in de zijbalk afgebeeld zijn.
Zappa was heel kritisch op wat hij uitbracht, maar ook hoe hij dat
uitbracht. Sommige releases uit de rij hieronder had hij zelf
waarschijnlijk nooit uitgebracht. Helaas zijn de Zappafans zo
geconditioneerd dat ze eigenlijk alleen maar meer willen. Dat pakt
vaak goed uit, maar enkele keren slaan de erven de plank toch goed
mis. Misschien ga ik al die releases nog wel eens uitgebreider
beschrijven, maar aan de andere kant, ik ben Nederlander en hou niet
zo van herhalingen.
Ook al had Zappa nog voor zijn overlijden aan Gail aangegeven dat
‘I want you out of this business’, het bleek voor haar in de
praktijk lastig. Zij wilde zijn erfenis koesteren en met respect
uitdragen. Gail werd niet altijd goed begrepen en schopte menigeen
tegen het onbegrepen been door haar harde opstelling. Ondanks dat
zorgde zij ervoor dat na Zappa’s dood bijna vijftig (!) albums
uitgebracht werden. Vaker vroeg ze de fans om tips en werden wensen
ingewilligd. Zo kwam de ‘Mystery Disc’ alsnog op cd (1998) en ging
zelfs vergezeld van een soort broer ‘The Lost Episodes’ (1996).
Allebei albums met totaal vijfenzestig tracks uit de beginperiode,
waaronder geweldige tracks als ‘Sharleena’ in een vroege fase. Ook
werd ‘Läther’ uitgebracht (1996), een restje ‘Yellow Shark’:
‘Everything is Healing Nicely’ (1999).
Fijn was een reeks complete concerten, zoals: ‘FZ:OZ’ (2002),
live in Sydney 1976 met een kleine band, bestaande uit Brock,
Estrada, Bozzio en Lewis; Buffalo (2007), een concert uit 1980;
‘Imaginairy Diseases’ (2006) en ‘Little Dots’ (2016) met een kleine
Wazoo-band; ‘Wazoo’ (2007) een prachtige cd met de twintigmansband
van 1972; ‘Philly’ (2009), met een andere kleine band (1976): White,
Jobson, O’Hearn, Bozzio en een van de drie dames die kort in de band
speelden, Bianca Odin; ‘Hammersmith Odeon’ (2010), een 3cd-set maar
liefst van een show uit 1978 met Belew, Mars, Wolf, O’Hearn, Mann en
Bozzio; ‘Chicago 78’ (2016) met: Willis, Walley, Mars, Wolf, Barrow,
Mann en Colaiuta, ’Carnegie Hall’(2011), een 4cd-set met een
optreden uit 1971 met Volman, Kaylan, Underwood, Preston, Pons en
Dunbar, teruggevonden werk van deze band met het VPRO Piknik concert
uit Uddel, ’The Mothers 1970’ (2020) en een reeks complete
Halloweenshows, inclusief aankleding: ‘Halloween 73’ (2019) en
’Halloween 77’ (2017). De verpakking daarvan grensde aan het begrip
‘kinderachtig’, de muziek was ‘fine’.
Daar tussendoor de helaas kortlopende ‘serie’: ‘Road Tapes’ met
wat inferieure (bedenk de lat ligt hoog) opnames: ‘Venue #1’ (2012)
uit Vancouver, 1968 (Sherwood, Estrada, Preston, Underwood, Gardner,
Tripp en Black); ‘Venue #2’ (2012) uit Helsinki, 1973 (Ponty, Duke,
Ian Underwood, Ruth Underwood, Tom Fowler, Bruce Fowler en Humphrey)
en de laatste: ‘Venue #3’ (2016) uit Minneapolis, 1970 (Kaylan,
Volman, Underwood, Duke, Simmons en Dunbar).
Net zo kortlopend was de ‘Joe’-reeks, een serie met een reeks
bijzondere ontdekkingen, al dan niet van goede kwaliteit. De naam
‘Joe’ komt van Joe Travers, degene die door de familie is aangesteld
als ‘Vaultmeister’ en in de kelders alle tapes van Zappa archiveert.
Zijn ontdekkingen zijn vaak de bron voor een nieuw album: ‘Joe’s
Corsage’ (2004) met werk uit de periode voor Freak Out (Collins,
Estrada, Black en Henry Vestine); ‘Joe’s Domage’ (2004) met
oefensessies voor kleine Wazooband; ‘Joe’s XMasage’ (2005) met werk
uit Studio Z. en PAL Studio; ‘Joe’s Menage’ (2008) met een concertje
uit 1975 van de band met daarin de tweede dame, Norma Jean Bell,
naast Brock, Lewis, Estrada en Bozzio en als laatste ’Joe’s
Camouflage’ (2014), een beetje vergelijkbaar met de menage: een
reeks studio-opnames uit 1975 dit keer met de laatste van de dames
is de band Novi Novog, naast Brock, Estrada, Bozzio en gast Robert
‘Frog’ Camarena. Die laatste kende Zappa van Camarena’s project
’Ruben & the Jets for Real’ (1973).
Buiten deze reeksen vallen albums als: ‘Trance-fusion’ (2006),
het derde gitaarsolo-only-album; de ‘Dub Room Special’ (2007) en ‘A
Token of His Extreme’ (2013), beide cd’s met iets soms afwijkende
muziek uit de gelijknamige films; Feeding the Monkies at Ma Maison
(2011); een Synclavier-album, in feite een ‘brug’ tussen ‘Jazz from
Hell’ en ‘Civilization Phase III’ en ‘Dance Me This’ (2015), ook een
synclavieralbum met de allerlaatste opnames gemaakt in de studio,
Zappa, assistent Todd Yvega en Anatoli Kuular, Kaigl-Ool Khovalyg en
Kongar-Ool Ondar: drie Tuvaanse keelzangers. Zappa hield van
authentieke volksmuziek en had gehoord dat deze drie in de buurt
waren. Dit is het verslag, zijn laatste. Todd Yvega: "It is
remarkable that Frank was able to construct such a cohesive arc,
juxtaposing and superimposing such disparate materials, some of
which had been in the works for years, while others were the fruit
of the previous week's happenstance. Thrown into the creative mix
were the incidentals (it was FZ's bent to be open to changing course
and making use of whatever happens along). Earlier that year, the
Zappas were graced with a visit from a trio of throat singers from
the Republic of Tuva in southern Siberia who were on a US concert
tour. Naturally a recording session ensued, and the Tuvans' vocals
ultimately became prominent on several tracks. Dweezil had set up
his guitar rig in the studio, and Frank decided to take it for a
spin overdubbing on the piece we were tracking that day. As far as
we know, that was the last time he played guitar".
Als laatste in deze opsomming een aantal verzamelalbums, de een
meer geslaagd dan de ander: ‘Frank Zappa Plays the Music of Frank
Zappa: A Memorial Tribute’ (1996), diverse shows met de drie
signatuur gitaarsolo’s, allemaal in tweevoud met als tussenwerpsel
‘Merely a Blues in A’ en een zachte knuffel-sik-snor (Zappa’s
‘handelsmerk’) op de voorkant; ‘One Shot Deal’ (2008), een schot in
de roos; “Congress Shall Make No Law…” (2010), al het ‘geklets’ van
de H.R. 2911 hoorzittingen, mwah; ‘Understanding America’ (2012),
thema is politiek, hmmm; ‘Finer Moments’ (2012), een hele fijne,
ondanks de tracks die we al hadden; ‘Frank Zappa for President’
(2016), helaas en de vreselijke en overbodige ‘Zappatite’ (2016).
Buiten al deze cd’s zijn er twee ‘randprojecten’: ‘Halloween’
(2003) en ‘QuAUDIOPHILIAc’ (2004). Het zijn allebei dvd-A(udio)’s en
dus alleen op een dvd-speler af te draaien. Goed geluid en een
enkele video. ‘Halloween’ is een compilatie van de concerten uit
1978, ‘QuAUDIOPHILIAc’ meer een verzamelset. Leuk en aardig, maar ze
komen nauwelijks uit de kast.
Gail Zappa overleed in 2016. Voor die tijd was vooral Ahmet al
ingezet als haar rechterhand, met wat steun van Diva. De erfenis
werd merkwaardig genoeg niet gelijk verdeeld onder de vier kinderen,
waardoor Moon en Dweezil enigszins ongelijk terzijde werden
geschoven en zelfs hun eigen naam ‘Zappa’ niet meer mochten
gebruiken. Het leidde tot rechtszaken en uitspattingen op de social
media. Niet fijn om te lezen hoe een familie uit elkaar wordt
gedreven. Inmiddels is de rust teruggekeerd en gaat Ahmet door met
het uitbrengen van het werk van zijn vader. Dweezil die al geruime
tijd met eigen bands rondtrok en zo zijn vaders’ muziek levend houdt
mag dat blijven doen.
Zappa creëerde zijn eigen geluidswereld en verwierf daarmee hoon
en faam. Nu zijn sarcastische stem niet meer hoorbaar is in de
hedendaagse, Amerikaanse politiek wordt er meer gekeken naar zijn
muzikale erfenis. Dan is er alom waardering. Nicolas Slonimsky,
pianist, componist, dirigent en schrijver van een drietal
muziekreferentieboeken: "I admire everything Frank does, because he
practically created the new musical millennium. He does beautiful,
beautiful work ... It has been my luck to have lived to see the
emergence of this totally new type of music."
Een jaar na Zappa’s overlijden werd hij opgenomen in Downbeat’s
(jazzblad) ‘Hall of Fame’ en in 1995 kwam hij dan ook terecht in de
Rock and Roll Hall of Fame met omschrijving: “Frank Zappa was rock
and roll's sharpest musical mind and most astute social critic. He
was the most prolific composer of his age, and he bridged
genres—rock, jazz, classical, avant-garde and even novelty
music—with masterful ease". In 1997 ontving Zappa de ‘Grammy
Lifetime Achievement Award’, in 2005 werd hij door het
muziektijdschrift Rolling Stone gekozen als 71ste van de “100
Greatest Artists of All Time. En in 2011 als 22e in de lijst van
‘100 Greatest Guitarists of All Time’.
Misschien nog wel het meest bijzonder, aangrijpend zelfs, was de
actie in Italië. Bij een bezoek van de familieleden, minus Ahmet,
aan de geboortegrond van de Zappa’s is Sicilië kondigde de
burgemeester aan dat de straat waar de Zappa’s hadden gewoon, Via
Zammatà, werd omgedoopt tot Via Frank Zappa.
De Frank Zappa Weg, eigenlijk een mooi einde aan dit lange
verhaal. Voor mij was en is Frank Zappa de weg zelf. Tegenwoordig
iets realistischer, want ik vind niet alles (meer) goed, vroeger
vroeg ik me dat niet eens af. Ik hou het meest van het oude werk,
dat is misschien nostalgie, ervaring, leeftijd? Die vroege muziek
heeft iets bruisends, gedrevens, urgents, nieuws, maar ook sfeer én
emotie. In het latere werk verdwijnen die elementen soms ten gunste
van de technische vooruitgang. Gelukkig heeft de man in zijn toch
korte leven zoveel muziek geproduceerd dat je er, afhankelijk van je
stemming, met gemak uit kan kiezen. Hij had er een prachtige
‘formule’ voor: ‘AAAFNRA’. Dat staat voor ‘Anything Anytime Anywhere
For No Reason At All’. Misschien was er geen reden om als
twaalfjarige juist op die muziek uit te komen, maar gelukkig speelde
het ‘toeval?’ een rol en ben ik zijn muziek blijven volgen.
Overigens net als zoveel anderen, want Zappa-fans, ik noem ze de
‘Zappanaten’, zijn erg trouw. In die zin heeft Zappa onbewust een
parallelle vorm van zijn filosofie gecreëerd, immers “the crux of
Zappa is conceptual continuity!”.’
|